Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4617

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 23 december 2011

aan de eerste minister

Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid - Regels voor geheimhouding - Besproken onderwerpen - Parlementaire controle

Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten
parlementair toezicht
staatsveiligheid
vertrouwelijkheid

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
26/1/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-1228

Vraag nr. 5-4617 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In ons land functioneren twee inlichtingen- en veiligheidsdiensten, namelijk de burgerlijke en militaire. Beide staan onder de leiding en sturing van het Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid. In dit Comité worden staatsgeheimen besproken.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen:

1) Hoe vaak vergaderde dit Ministerieel Comité sinds de verkiezingen van 2007? Wie zetelt in dit Comité?

2) Gelden er bijzondere regels van geheimhouding voor de leden van dit Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid? Moeten zij hiervoor een specifieke eed afleggen?

3) Wordt het Staatshoofd op de hoogte gebracht van de besprekingen binnen dit Comité?

4) Welke onderwerpen werden er besproken? Behandelde dit Comité gegevens gelekt door WikiLeaks? Werd in dit Comité een bespreking gehouden over het al dan niet aanwezig zijn van tactische nucleaire wapens binnen ons land? Werd er in dit Comité gedurende de periode sinds de verkiezingen van 2007 een bespreking gehouden over mogelijke aanslagen tegen de veiligheid van de Staat?

5) Hoe verloopt de taakverdeling tussen enerzijds dit Comité en anderzijds de verantwoordelijke minister van Defensie voor de militaire inlichtingen en de minister van Justitie voor de burgerlijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten?

6) Hoe worden eventuele geheimen gerijmd met de wettelijke verplichting van elke burger van dit land om kennis over illegale of onwettelijke praktijken aan de bevoegde politionele of gerechtelijke instanties te melden ?

7) Hoe is een goede parlementaire controle op de werkzaamheden van dit Comité voor inlichtingen en veiligheid mogelijk ?

Antwoord ontvangen op 26 januari 2012 :

1. Sedert 2007 is het ministerieel Comité 22 maal bijeengekomen. In het ministerieel Comité zetelen van ambtswege, op grond van het koninklijk besluit van 21 juni 1996 houdende oprichting van een ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, de eerste minister, de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging. Daarnaast kunnen ook andere Regeringsleden deel uitmaken van het ministerieel Comité. Met het besluit van 21 december 2011 houdende aanwijzing van de leden van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, werd zo de vice-eerste minister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee eveneens aangeduid als lid van het ministerieel Comité.

2. De leden zijn onderworpen aan de regelgeving inzake de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. Zij moeten geen bijzondere eed afleggen.

3. Dit is niet rechtstreeks het geval. Een aantal zaken kunnen desgevallend worden besproken tijdens de audiënties van ZM de Koning met de eerste minister.

4. Over de beraadslagingen van het ministerieel Comité wordt niet gecommuniceerd. Sedert 2011 worden bepaalde beslissingen meegedeeld aan het Vast Comité voor het toezicht op de inlichtingendiensten, met het oog op de noodzakelijke controle op de werking van de inlichtingendiensten en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, alsook met het oog op de parlementaire controle op de werking van deze diensten.

5. Beide ministers, die deel uitmaken van het ministerieel Comité, blijven uiteraard bevoegd voor de inlichtingendiensten die onder hun bevoegdheid vallen. Zij staan in deze in voor de uitvoering en voorbereiding, wat deze diensten betreft, van de beraadslagingen van het ministerieel Comité.

6. De regelgeving onder meer inzake de classificatie, inzake de werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het Strafwetboek, omvatten voldoende bepalingen ter zake.

7. De parlementaire controle wordt uitgeoefend via de betrokken begeleidingscommissies in Kamer en Senaat. Daarnaast geldt het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid.