Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4602

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 23 december 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

Oezbekistan - Katoenoogst - Kinderarbeid - Europese Unie - Onderhandelingen - Handelsovereenkomst - Belgisch standpunt

kinderarbeid
Oezbekistan
katoen
handelsovereenkomst (EU)
textielproduct
associatieovereenkomst (EU)

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
9/2/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3602

Vraag nr. 5-4602 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Oezbekistan is een van de grootste katoenexporteurs ter wereld en verscheept jaarlijks 850.000 ton katoen. Deze industrie draait om meer dan zevenhonderd miljoen euro per jaar, de oogst is een nationale economische prioriteit. Meer dan negentig procent van het katoen wordt met de hand geoogst. De overheid zet daarvoor massaal kinderen in. Scholen, ook universiteiten, worden elk jaar tijdens de katoenoogst gesloten met toestemming van de overheid. Ouders die weigeren hun kinderen naar de katoenvelden te sturen, dreigen sociale voordelen mis te lopen of afgesloten te worden van gas, water en elektriciteit en hun kinderen lopen het risico niet meer toegelaten te worden op school.

Mensenrechtenorganisaties voeren al langer dan tien jaar campagne tegen de kinderarbeid in Oezbekistan, maar het dictatoriale regime van president Islam Karimov kwam herhaaldelijk beloften om de praktijk te stoppen, niet na. Nochtans ondertekende Oezbekistan internationale verdragen op het verbod op kinderarbeid en verklaart officieel dat er sinds 2008 geen kinderen meer worden ingezet bij de oogst. Vertegenwoordigers van het VN-Kinderfonds Unicef beweren echter dat er tijdens de laatste katoenoogst meer dan een miljoen kinderen meewerkten. Oezbekistan weigert ook waarnemers van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor een controle toe te laten.

Desondanks heeft de Raad van de Europese Unie de Commissie op 9 juni 2010 gemachtigd onderhandelingen met de Republiek Oezbekistan te openen om de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) te wijzigen, zodat de beginselen die voor de handel in andere goederen gelden, ook formeel worden uitgebreid tot de handel in textielproducten. Deze onderhandelingen zijn succesvol afgerond en werden formeel goed gekeurd door de Raad op 31 januari 2011. Gelukkig gooide de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement roet in het eten door de handelsovereenkomst op 3 oktober 2011 te verwerpen. Daarmee is het probleem echter nog niet van de baan, het voorstel moet nog worden voorgelegd aan het voltallig Europees Parlement.

Hierover de volgende vragen:

1) Is de minister op de hoogte van de schrijnende en aanhoudend mensonwaardige situatie met betrekking tot alom verspreide kinderarbeid bij de katoenoogst in Oezbekistan?

2) Beaamt de minister dat deze toestand niet kan en moet worden bestreden? Zo ja, hoe verklaart de minister dat de Raad van de EU onder het Belgisch voorzitterschap toestemming gaf om de onderhandelingen te openen met Oezbekistan aangaande de handel in textielproducten?

3) Welk standpunt nam België in op 9 juni bij de stemming om de onderhandelingen te openen?

4) Welk standpunt verdedigde België bij de formele goedkeuring van dit nieuwe protocol op 31 januari door de Raad? Had België - nota bene leveranciers voor de eurocommissaris voor handel - niet meer mogelijkheden om te ageren tegen dit nieuwe protocol?

Antwoord ontvangen op 9 februari 2012 :

1. België veroordeelt de praktijk van kinderarbeid in Oezbekistan. We volgen de kwestie nauw op in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO/ILO) te Genève. Er vond nog geen IAO-missie plaats wegens het verzet van de Oezbeekse regering. De kwestie zal weer op de agenda van de Commissie der Normen van de IAO komen gedurende de volgende Internationale Arbeidsconferentie in juni 2012.

2. De aanbeveling van de Commissie aan de Raad om onderhandelingen te openen met het oog op amendering van het EU-Oezbekistan Partnerschaps- en Associatieakkoord (PAA), werd formeel op 27 april 2010 voorgesteld aan het STIS-Comité (Comité voor Staal, Textiel en andere Industriële Sectoren). Het doel van deze amendering was om de textiel- en kledingsector in het PAA te integreren m.a.w. deze aanpassing van het akkoord, dat tot hiertoe steeds goed gewerkt had, werd op het tijdstip van deze voorstelling als technisch en vanuit een economische logica beschouwd. Op dat moment heersten er immers spanningen op de internationale katoenmarkt waardoor een groot aantal van onze textielondernemingen met stijgende grondstofprijzen werden geconfronteerd en aldus in moeilijkheden kwamen. De formele aanname van het voorstel van de Commissie door de Raad gebeurde vervolgens in juni 2010, dus niet onder het Belgische Voorzitterschap. Het dossier werd ook niet meer heropend of verder besproken tijdens het Belgische Voorzitterschap. Bovendien was de kwestie van kinderarbeid bij de katoenoogst op het moment van aanbeveling en aanname niet actueel. Het spreekt vanzelf dat dit soort van wantoestanden bestreden moet worden.

3. Aangezien de amendering van het PAA op dat moment louter als technisch werd beschouwd, vond er geen discussie ten gronde plaats in het STIS-comité en werd het voorstel unaniem door alle leden van dit comité aanvaard. In het STIS-comité zetelt een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, Ondernemen en Vereenvoudigen.

4. De leden van het STIS-Comité werden in juli 2011 op de hoogte gebracht van de bezorgdheden van het Europese Parlement. Deze leden werden op informele wijze aangemoedigd om via hun respectieve ambassades de Oezbeekse autoriteiten aan te zetten om inspectiebezoeken van de Internationale Arbeidsorganisatie toe te laten. België beschikt echter niet over een ambassade ter plaatse.