Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-3931

van Danny Pieters (N-VA) d.d. 23 december 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Sociale zekerheid - Niet-geïnde bijdragen - Verjaring rechtsvorderingen - Rijksdienst voor Sociale Zekerheid - Cijfers

sociale bijdrage
verjaring van de vordering
geografische spreiding

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
18/6/2012Antwoord

Vraag nr. 5-3931 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het gezond functioneren van ons socialezekerheidssysteem veronderstelt een correcte betaling van de bijdrages door de werkgevers en een corresponderende goede bijdrageïnning door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Toch moet vastgesteld worden dat werkgevers soms nalatig zijn in het tijdig betalen van hun bijdragen. Tevens kunnen er redenen bestaan in hoofde van de RSZ om betalingsfaciliteiten toe te staan. Een aantal gevallen van niet-betaling van bijdragen en zelfs het verloren gaan van de rechtsvordering op de debiteuren bedreigen echter in ernstige mate het solidariteitssysteem waarop onze sociale zekerheid gebouwd is.

Hierover volgende vragen:

1) Hoeveel rechtsvorderingen tot betaling van verschuldigde bijdragen, bijdrageopslagen en/of verwijlinteresten uitgaande van de RSZ waren het laatste decennium het voorwerp van verjaring? Welk bedrag aan niet-geïnde bijdragen, bijdrageopslagen en/of verwijlinteresten beantwoordde hieraan? Zou de geachte minister de gegevens per jaar kunnen verstrekken en tevens kunnen aangeven hoe de spreiding is van de debiteurenwerkgevers over de diverse provincies en/of gewesten?

2) Kan zij tevens de belangrijkste verklaringen, die voor dergelijke verjaringen ingeroepen kunnen worden, weergeven?

3) Hoeveel bedoelde rechtsvorderingen voor het komende jaar 2012 dreigen het voorwerp te worden van verjaring? Is de regering en/of de RSZ van plan deze verjaringen systematisch te stuiten?

Antwoord ontvangen op 18 juni 2012 :

U vindt hieronder de elementen van antwoord op uw vraag : 

1) Voor de periode 2006-2010 waren 66 vorderingen tot betaling het voorwerp van verjaring. Het betreft een volledige of gedeeltelijke verjaring van de vordering in kwestie voor volgende bedragen, opgedeeld in bijdragen (B), bijdrageopslagen (b), intresten op de verschuldigde bijdragen (i) en gerechtskosten (GK). 

Jaar

n

B

b

i

GK

Totaal

2006

4

54 314,08 €

5 431,35 €

50 086,90 €

964,67 €

110 797,00 €

2007

11

262 168,00 €

26 284,23 €

152 046,96 €

897,38 €

441 396,57 €

2008

16

77 676,45 €

7 770,85 €

109 442,74 €

261,12 €

195 151,16 €

2009

28

662 340,63 €

68 385,21 €

591 328,04 €

3 433,87 €

1 325 487,75 €

2010

7

580 499,67 €

58 350,64 €

523 144,55 €

616,15 €

1 162 611,01 €

TOTAAL

66

1 636 998,83 €

166 222,28 €

1 426 049,19 €

6 173,19 €

3 235 443,49 €

De verdeling over de provincies, gebaseerd op het taalregime van de werkgever, vindt u als bijlage.  

De provincie “Brabant” in de tabel betreft hier enerzijds de in Vlaams-Brabant gevestigde werkgevers met Nederlandstalig taalregime (onder het luik “NL”) en anderzijds de in Waals-Brabant gevestigde werkgevers met Franstalig taalregime (onder het luik “FR”). Hetzelfde geldt voor de rubriek “andere”, die werkgevers gevestigd/met maatschappelijke zetel in het buitenland betreft. 

2) Wij hebben geen statistische gegevens met betrekking tot de redenen waarom die vorderingen verjaard verklaard werden, gelet op de uiteenlopende oorzaken die tot de verjaring kunnen leiden. Hoe dan ook is het aantal vorderingen dat verjaart beperkt. 

3) Het is momenteel niet mogelijk om het precieze aantal vorderingen dat in 2012 zou kunnen verjaren in te schatten. 

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) volgt de dossiers in ieder geval met veel aandacht, vooral met betrekking tot de verjaringsproblematiek. 

De middelen die de wet, en in het bijzonder artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, in dat verband ter beschikking stelt worden zeer regelmatig gebruikt. 

Zo ontvangt de betrokken werkgever een aangetekende brief zodra het goede verloop van het dossier dat vereist. 

Volledigheidshalve moet u weten dat het gebeurde dat de RSZ in onderzoeksverslagen voorgestelde regularisaties moest weigeren omdat de verjaringstermijn verstreken was. Deze toestanden kwamen vooral voor in het kader van strafdossiers die op basis van een kantschrift van de Arbeidsauditeur worden behandeld.

Kantschriften van het Openbaar Ministerie kwamen immers niet voor in de lijst van manieren om de verjaring te stuiten zoals bedoeld in artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. 

Er werd bijgevolg beslist om het 6e lid van voornoemde artikel 42 met een 4° aan te vullen, luidend als volgt: “4° door het inleiden of uitoefenen van de strafvordering, en door de vervolgings- of onderzoeksdaden”. 

De wetgeving werd dus zodanig aangepast dat een onderzoeks- of vervolgingsdaad nu de verjaring van de aan de RSZ verschuldigde bijdragen ten laste van de betrokken werkgevers stuit.