Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-3930

van Danny Pieters (N-VA) d.d. 23 december 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Sociale zekerheid - Betalingsfaciliteiten - Verdoken overheidssteun - Arrest Hof van Justitie - Rijksdienst voor Sociale Zekerheid - Cijfers

overheidssteun
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
faillissement
sociale bijdrage
steun aan ondernemingen
arrest van het Hof (EU)
onderneming in moeilijkheden
geografische spreiding
betalingstermijn

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
25/4/2012Antwoord

Vraag nr. 5-3930 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Bij arrest van 29 juni 1999 in de zaak C-256/97 (DMT) oordeelde het Hof van Justitie dat betalingsfaciliteiten die op discretionaire wijze door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) worden verleend als staatssteun in de zin van artikel 92(1) kunnen worden beschouwd. Dit als, gelet op de omvang van het aldus verleende economisch voordeel, de onderneming manifest niet in staat zou geweest zijn vergelijkbare faciliteiten te bekomen van particuliere crediteuren die zich in dezelfde situatie ten aanzien van de onderneming bevinden als de RSZ.

Hierover volgende vragen:

1) Heeft/hebben de geachte minister en/of de RSZ intussen nagegaan in welke andere gevallen waarin de RSZ betalingsfaciliteiten heeft toegestaan, zoals de hypothese gesteld door het Hof van Justitie, sprake was van overheidssteun?

2) Kan zij tevens aangeven of in voorkomend geval dergelijke overheidssteun aan de Commissie gemeld werd? Indien er geen melding geschiedde, kan zij dan zeggen of er onmiddellijk een eind gesteld werd aan de betalingsfaciliteiten en hoeveel faillissementen hiervan het gevolg waren of dreigen te worden? Kan zij daarnaast voor beide hypothesen de spreiding geven over de provincies/gewesten waarin de werkgevers/debiteuren gevestigd zijn?

3) Welke houding is de geachte minister van plan in te nemen ter zake?

Antwoord ontvangen op 25 april 2012 :

Het toestaan van afbetalingsfaciliteiten door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) wordt geregeld in artikel 40bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat luidt als volgt:

“De Rijksdienst kan aan zijn schuldenaars op minnelijke wijze afbetalingstermijnen toestaan, volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd door de Koning na het advies van de Beheerscomité, vooraleer tot een dagvaarding voor de rechter over te gaan of door middel van een dwangbevel tewerk te gaan.”.

De praktische uitvoering van dit wetsartikel wordt geregeld in de artikelen 43octies en volgende van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die luiden als volgt:

“Art. 43octies. De Rijksdienst kan minnelijke betalings- en uitsteltermijnen verlenen aan werkgevers schuldenaars die tijdelijke moeilijkheden ondervinden en die de volgende voorwaarden vervullen :

Art. 43nonies. Wanneer een werkgever, die in het verleden reeds tijdelijke moeilijkheden heeft ondervonden waarvoor een afbetalingsplan hem werd toegestaan, een nieuw afbetalingsplan aanvraagt voor een daaropvolgende schuld, gelden de volgende voorwaarden voor het onderzoek van dit plan :

Art. 43decies. § 1. Het afbetalingsplan toegestaan aan de werkgever die de voorwaarden van artikelen 43octies en 43nonies vervult, en de eventuele subplannen die het omvat, geldt voor een maximumperiode van achttien maanden, waarbij het aantal toegestane maandelijkse afbetalingen nooit twaalf maandelijkse afbetalingen per vervallen kwartaal of schuld mag overschrijden.

Het afbetalingsplan wordt verzonden bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending.

§ 2. De Rijksdienst berekent de maandelijkse betalingen op een schuld die bepaald is rekening houdend met de toepasselijke burgerrechtelijke sancties en een berekening van de interesten, op een hele euro naar boven afgerond, waarbij wordt vooruitgelopen op de in het afbetalingsplan of -subplan voorziene vereffening van de bijdrageschuld.

Het plan of subplan voorziet steeds in een eerste onmiddellijke betaling binnen de tien dagen na de vermoedelijke datum van ontvangst van het afbetalingsplan.

De volgende vervaldata worden vastgelegd met een tussentijd van een maand.

In de veronderstelling dat de werkgever zou genieten van subplannen, voorzien de modaliteiten in het afbetalingsplan in betalingen die op dezelfde dag worden samengevoegd.”

De Rijksdienst waakt strikt over de naleving van deze wettelijke modaliteiten en beschikt daartoe over een informaticaprogramma.

De bevoegdheid van de Rijksdienst om de werkgevers die aan de voornoemde voorwaarden voldoen betalings- en uitsteltermijnen toe te kennen is niet discretionair. Zodra ze aan de voornoemde voorwaarden voldoen, komen ze voor een dergelijk afbetalingsakkoord in aanmerking, zodat het uitgesloten is dat bepaalde ondernemingen ten aanzien van andere zouden zijn bevoordeeld geweest.

Het komt overigens voor dat de Rijksdienst de gedwongen invordering van de ontvangen titels opschort, op voorwaarde dat de werkgever zijn schuld aanzuivert zoals overeengekomen. Ook in deze gevallen ziet de Rijksdienst er strikt op toe dat alle werkgevers in een gelijkaardige situatie op identieke wijze worden behandeld en dat er geen enkele onderneming wordt bevoordeeld.

Volgens de gegevens die de RSZ mij heeft gegeven, hebben de Belgische rechtbanken en hoven zich tot nu toe niet uitgesproken over het karakter van de afbetalingsfaciliteiten die de RSZ aan de werkgevers krachtens de voornoemde bepalingen kan toekennen.

Ik overweeg momenteel dan ook geen wijzigingen van de wettelijke bepalingen die toestaan om werkgevers met tijdelijke moeilijkheden en die aan de vastgelegde voorwaarden voldoen betalings- en uitsteltermijnen toe te kennen.