Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-361

van Freya Piryns (Groen!) d.d. 17 november 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid

Statuut van de kunstenaar - Kunstenaarskaart - Invoering

beroep in de kunst
beroepsstatus

Chronologie

17/11/2010Verzending vraag
21/6/2011Antwoord

Vraag nr. 5-361 d.d. 17 november 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De kunstenaarskaart, die de controle op het naleven van de voorwaarden van de "kleine vergoedingsregeling" (KVR) mogelijk moet maken, bestaat nog altijd niet. Nochtans loopt een opdrachtgever die een forfaitaire kostenvergoeding toekent aan een kunstenaar die niet meer aan de voorwaarden voldoet, het risico als juridische werkgever gekwalificeerd te worden en dus verantwoordelijk te worden gesteld. Vandaag kan een opdrachtgever echter niet met zekerheid nagaan of een artiest nog aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Hoe ver staat het met de invoering van de kunstenaarskaart en welke moeilijkheden staan de invoering van die kaart in de weg?

Antwoord ontvangen op 21 juni 2011 :

De kunstenaarskaart maakt deel uit van de zogenaamde “kleinevergoedingsregeling”: het is een regeling voor personen waarvan de artistieke prestaties beperkt zijn in omvang. Is aan de voorwaarden van die kleinevergoedingsregeling voldaan, dan worden de inkomsten uit die beperkte activiteit als kunstenaar niet beschouwd als een inkomen, maar als een onkostenvergoeding. Aanvankelijk bestond deze regeling enkel voor het luik sociale zekerheid, maar sinds 2007 geldt dit eveneens inzake fiscaliteit: er is dus niet enkel geen bijdrageplicht inzake sociale zekerheid, maar ook fiscaal worden deze vergoedingen niet belast.

Er zijn een hele reeks voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om van deze regeling te kunnen genieten. Per prestatie mag de vergoeding de 114,60 euro niet overschrijden, en op jaarbasis mag het niet gaan om meer dan 2 291,99 euro (bedragen voor 2011). Deze regeling mag bovendien maximaal 30 dagen per jaar toegepast worden, en er mag maximaal 7 opeenvolgende dagen gewerkt worden voor dezelfde opdrachtgever (werkgever). Bovendien mag deze kleinevergoedingsregeling niet gecombineerd worden met de specifieke vrijstellingsregeling voor vrijwilligers. En moet de kunstenaar die deze regeling wenst te gebruiken over een kunstenaarskaart beschikken.

De invoering van de kunstenaarskaart is vastgelegd in het koninklijk besluit van 3 juli 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969. De “kunstenaarskaart” bestaat tot op heden nog altijd niet. De huidige regering wou, vanuit een standpunt van administratieve vereenvoudiging, de voorrang geven aan een elektronische kaart aangezien de procedure voor het afleveren van een papieren kaart te ingewikkeld zou zijn, zowel op niveau van de sector die opkomt voor de opdrachtgevers en de artiesten, als op administratief vlak. Maar de combinatie van verschillende reglementaire verplichtingen en de inherente kost was te complex en er kon geen bevredigende oplossing gevonden worden op fiscaal en op sociaal vlak.. Het is dus aan de bevoegde ministers van de volgende regering te bepalen hoe hiermee verder te gaan.

Onlangs hebben de administraties van Sociale Zekerheid meegedeeld dat de ervaring die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) heeft opgedaan in het kader van de ontwikkeling van de nieuwe “studententeller” gebruikt kan worden voor dit project en ervoor kan zorgen dat het eindelijk vaste vorm krijgt.

Dit betekent echter niet dat deze regeling in de praktijk niet reeds kan toegepast worden. Zowel de administratie van Financiën voor wat het fiscale luik betreft als de RSZ voor wat het sociaal luik betreft passen deze regeling toe, voor zover, met uitzondering van het bezit van de kunstenaarskaart, aan alle voorwaarden is voldaan. Het bewijs hiervan komt in eerste instantie de kunstenaar toe.

In de relatie tussen kunstenaar en opdrachtgever wordt wel aangeraden de kunstenaar een verklaring op eer te laten ondertekenen waarop die verklaart aan alle voorwaarden van de regeling te voldoen. Dit is vooral van belang voor de voorwaarden die de opdrachtgever niet zelf kan toetsen, met name de voorwaarde inzake beperking tot een maximaal aantal dagen per jaar. Al geeft dit onder partijen een zeker houvast, dan toch dient benadrukt dat deze verklaring op eer niet tegenstelbaar is tegenover de betrokken administraties indien uit andere bronnen zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan.

Al is de regeling dus toch al in voege, en al is er een soort voorlopige regeling uitgewerkt via deze verklaring op eer, voor de rechtszekerheid, inzonderheid van de opdrachtgever, zou het aangewezen zijn dat zo vlug mogelijk deze kunstenaarskaart er komt. Maar het is aan de bevoegde ministers (en in het bijzonder aan de minister van Sociale Zaken en de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen) om te bepalen of we nog steeds de voorkeur moeten geven aan de elektronische weg en, indien nodig, hoe we kunnen tegemoet komen aan de technische en budgettaire verplichtingen die het analyseproces heeft aangetoond.