Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-3550

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 21 oktober 2011

aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Kinderarmoede - Bestrijding - Subsidies

kind
armoede
sociale integratie

Chronologie

21/10/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten

Heringediend als : schriftelijke vraag 5-4809

Vraag nr. 5-3550 d.d. 21 oktober 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Voor het tweede jaar op rij wordt er 4,2 miljoen euro uitgetrokken om kinderarmoede te bestrijden. Het gaat om extra subsidies vanwege de Programmatorische Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie, bestemd voor de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW's) met als doel de maatschappelijke integratie van minderjarigen van ouders die ondersteuning nodig hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan om opvoedingsondersteuning, dienstverlening in het kader van schoolondersteuning, psychologische ondersteuning voor het kind of voor de ouders, paramedische ondersteuning, steun bij de aankoop van pedagogisch materiaal of specifieke acties gericht op kinderen.

Hierover de volgende vragen:

1) Welk budget is er voorzien voor het jaar 2012? Kan de geachte staatssecretaris mij zeggen of er een budgettair engagement bestaat voor de komende jaren?

2) Uit een onderzoek van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA - Katholieke Universiteit Leuven) en de Université Libre de Bruxelles blijkt minder dan 60 % van het subsidiebudget in 2010 is opgenomen. Meer dan 1 op 5 OCMW's maakte ook geen gebruik van deze subsidie. Kan de geachte staatssecretaris mij vertellen hoe dit zit voor 2011 en heeft hij iets ondernomen om de opname van deze subsidies te vergroten?

3) Hoe verhoudt deze federale subsidiestroom zich tot soortgelijke initiatieven die onder andere door de Vlaamse Gemeenschap (participatiedecreet - lokale netwerken) worden ontwikkeld? Pleegde hij hieromtrent overleg? Is hij bereid om deze middelen stromen beter en efficiënter op elkaar te enten? Welke stappen ondernam hij hieromtrent?

4) Heeft hij dit project reeds geëvalueerd? Zo ja, hoe werden de beoogde effecten geëvalueerd en tot welke conclusies leidden deze evaluaties?