Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2907

van Christine Defraigne (MR) d.d. 1 augustus 2011

aan de minister van Justitie

Het UN Women-rapport - Cijfers over seksueel geweld - Hoge cijfers voor Belgie - Strijd - Maatregelen

ongewenste intimiteiten
seksueel geweld
positie van de vrouw
verslag
commissie VN

Chronologie

1/8/2011Verzending vraag
2/12/2011Antwoord

Vraag nr. 5-2907 d.d. 1 augustus 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

In de kranten van de groep Sudpresse van 12 juli 2011 kon ik lezen dat België volgens het eerste UN Women-rapport een paradijs zou zijn voor verkrachters.

Volgens dit rapport zijn er veel slachtoffers van seksueel geweld. 25 procent van de volwassen vrouwen en 15 procent van de mannen zouden minstens een keer in hun leven het slachtoffer zijn geworden van seksuele agressie. Dat gaat van ongewenste intimiteiten en exhibtionisme tot verkrachting.

In Belgie leidt maar 4 procent van de klachten tot een verschijning voor de correctionele rechtbank en tot een veroordeling van de verkrachter

In vergelijking met het Europese gemiddelde van 14% zijn dit onrustwekkende cijfers. In Oostenrijk wordt bijvoorbeeld 58% van de verdachten geïdentificeerd, 30% wordt beschuldigd en 19% veroordeeld. In Zweden wordt 75% van de verdachten geïdentificeerd, 43% beschuldigd en 10% veroordeeld.

Dit niet erkennen van de schuld geeft aanleiding tot recidive. Het is bewezen dat seksuele delinquenten het meest recidiveren. Ze begaan gemiddeld tweeëntwintig strafbare feiten van allerlei aard. Het gaat daarbij niet enkel om seksueel geweld.

1) Zijn deze statistieken juist? Bent u op de hoogte van deze resultaten?

2) Zou het niet nuttig zijn de onderzoekers beter op te leiden en de bevoegde personen professioneler te maken?

3) Moet het publiek niet beter worden ingelicht ?

4) Moet het schuldgevoel bij het vrouwelijke slachtoffer niet op voorhand worden weggenomen?

5) Bent u van plan een campagne op te starten tegen de machocultuur en tegen de natuurlijke volgzaamheid van de vrouw?

6) Vindt u niet dat drie K's “keuken, kerk en kinderen” definitief achterhaald zijn?

7) Waarom wordt niet efficiënter duidelijk gemaakt dat verkrachting een misdaad is, dat er verzwarende omstandigheden zijn en dat de feiten niet verjaren?

Antwoord ontvangen op 2 december 2011 :

Op basis van de inlichtingen mij verschaft door mijn Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, kan ik u volgende elementen van antwoord meegeven.

Antwoord op vraag 1

Op pagina 51 van het verslag van UN-Women “Progress of the world’s Women in Pursuit of Justice” wordt, op basis van een staal, een diagram van het kleine aantal gemelde verkrachtingen die uitlopen op een veroordeling weergegeven. Dit diagram is gebaseerd op een studie van Jo Lovett en Liz Kelly “Different systems, similar outcomes ? Tracking attrition in reported rape cases across Europe” die in 2009 werd gepubliceerd. De besluiten van deze studie werden op 16 juni 2009 in de Senaat voorgesteld.

Het doel van deze studie was het analyseren van het uithollingsproces (attrition) van verkrachtingen in het gerechtelijke proces in Europa, ongeacht het gerechtelijke systeem of de cultuur ter zake.

Het onderzoek werd gevoerd vanuit een multimethodologische aanpak die volgende elementen combineert:

- de analyse van meldings-, vervolgings- en veroordelingsstatistieken voor verkrachtingen in verschillende landen van 1976 tot 2007;

- casestudies (tracking cases) van 100 verkrachtingsgevallen die volgens bepaalde criteria per land worden gekozen;

- interviews met deskundigen per land;

- een overzicht van het wetgevingsproces van elk land;

- een tijdslijn sinds 1976 met de verschillende sociale en wetgevende reacties van elk land.

In iedere Staat waren partners verantwoordelijk voor de gegevensverzameling. Voor België ging het om onafhankelijke deskundigen: Danièle Zucker en Déborah Charlier.

In de elf landen, waaronder België, die bij het onderzoek betrokken zijn, konden enkel gedeeltelijke gegevens worden geleverd.

De auteurs maken gebruik van volgende methodologische voorzorgsmaatregelen:

- in de meeste landen worden de meldingen berekend op basis van het aantal gevallen waarvan de overheden op de hoogte worden gebracht. De veroordelingsstatistieken gaan daarentegen uit van het aantal daders. Aangezien een dader meerdere verkrachtingen kan hebben gepleegd, zal het aantal veroordelingen altijd kleiner zijn dan het aantal klachten;

- de vonnissen vinden zelden in hetzelfde jaar als de klacht plaats. Bij de analyse van de cijfers moet dus rekening worden gehouden met de termijnen.

- “The analysis presented in this section does not claim that the data used is internally and externally validated. We are too aware that some of the variations between states reflect variations in how criminal statistics are compiled. Since our interest, however, is assessing within country trends over time, and whether attrition is a key policy issue across Europe, the variations in the compilation of each set of statistics is less critical than it would be if we were seeking to compare crime rates between states”. (Jo Lovett & Liz Kelly, “Different systems, similar outcomes ? Tracking attrition in reported rape cases across Europe”, p.17.)

Het verzamelen van de Belgische statistische gegevens is omwille van veranderingen in de methode voor de gegevensverzameling en wetswijzigingen onvolledig verklaard. De meldingsgegevens zijn gebaseerd op cijfers van de federale politie en de vervolgings- en veroordelingsgegevens op cijfers van het College van procureurs-generaal (Jo Lovett & Liz Kelly, o.c, p.37.). Volgens deze cijfers bedroeg het aantal veroordelingen midden jaren ’90 zo’n 20 %. Tussen 1997 en 2003 daalde dit percentage naar 16 % en bereikte 13 % in 2006.

Net als vaak door de statistische analisten van het College wordt meegegeven, moet worden benadrukt dat de cijfers van het College inzake veroordelingen niet relevant zijn. Officiële veroordelingsstatistieken voor België kunnen enkel door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid worden geleverd. De statistieken van het CPG zijn immers louter gebaseerd op gegevens die door de parketten in het REA-informaticasysteem (Rechtbank Eerste Aanleg) van de correctionele dossiers werden ingevoerd. Dit zijn enkel statistieken van gerechtelijke ‘activiteiten’. Deze cijfers hebben betrekking op het aantal veroordeelden en door de rechter ten gronde uitgesproken vonnissen, zonder dat deze in kracht van gewijsde zijn gegaan (houdt geen rekening met beroepen en cassatie). Sinds 1994 publiceert de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid statistieken inzake veroordelingen, opschortingen en interneringen. Zijn gegevensbank is gebaseerd op de gegevensbank van het Centraal Strafregister. Deze is belast met het invoeren in het systeem van in kracht van gewijsde gegane beslissingsbulletins die hem door de griffies van de hoven en rechtbanken die in strafzaken uitspraak doen, worden bezorgd.

Er is dus een duidelijk verschil met de 4 % die overal in de pers wordt aangehaald. Zoals aangegeven in het verslag van de VN, is deze 4 % het resultaat van een staal uit verschillende Europese landen (titel van het diagram “Rape case attrition in a sample of European countries”). Het betreft het tweede deel van de multimethodologische studie. In elke betrokken Staat hebben de onderzoekers 100 verkrachtingsgevallen opgevolgd (case tracking). In het Belgische staal zijn slechts vier gevallen op een proces uitgelopen. Deze hebben tot een veroordeling geleid (Jo Lovett & Liz Kelly, o.c, p.37.). Binnen het staal van 100 personen was er daadwerkelijk sprake van 4 % veroordelingen.

Antwoord op vragen 2 tot en met 7.

De door u aangehaalde initiatieven zijn mogelijke pistes in het strafrechtelijk beleid inzake seksuele delinquentie, die nu vorm zouden moeten krijgen in een volgende Kadernota Integrale Veiligheid en het volgende Nationaal Veiligheidsplan. De inbreng van en de afstemming en samenwerking met de Gemeenschappen en Gewesten is hierbij cruciaal in het licht van hun opdrachten, zeker bij het fenomeen van seksuele delinquentie waar diensten van Gemeenschappen en Gewesten een belangrijk rol spelen in de verschillende schakels van de veiligheidsketen. Het is met andere woorden belangrijk om te komen tot een breed draagvlak voor een nieuwe kadernota. Het draagvlak voor dit overlegmodel werd begin 2010 gevonden in de in 2009 geïnstalleerde Interministeriële Conferentie inzake Veiligheid- en handhavingsbeleid, waarbinnen beslist werd om een specifieke werkgroep op te richten voor de opmaak van een nieuwe Kadernota integrale veiligheid en een langetermijnvisie inzake veiligheid. Deze kadernota zou dan als basis kunnen dienen voor de verschillende veiligheidsplannen van de respectievelijke overheden die deze elk binnen hun bevoegdheidsdomein kunnen vertalen in concrete veiligheidsplannen. Gezien de regering evenwel ontslagnemend werd, zijn de werkzaamheden van deze werkgroep stilgelegd.

Ondertussen zijn de werkzaamheden voor een nieuw Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015, dat eind december 2011 klaar moet zijn, aan de gang. Met het oog op een nieuwe kadernota integrale veiligheid is het belangrijk om de werkzaamheden voort te zetten van de Interministeriële Conferentie inzake Veiligheid- en handhavingsbeleid en te komen tot een breed gedragen kadernota met de Gemeenschappen en Gewesten. Daarbij dient het fenomeen van seksuele delinquentie inderdaad als prioriteit te worden weerhouden.