Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2827

van Jurgen Ceder (Onafhankelijke) d.d. 20 juli 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Pensioendienst voor de overheidssector (PDOS) - Pensioenberekening - Tijdelijke diensten - Aanpassing in de wetgevende teksten

pensioenregeling
Pensioendienst voor de overheidssector
overheidsapparaat

Chronologie

20/7/2011Verzending vraag
5/9/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-2826

Vraag nr. 5-2827 d.d. 20 juli 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De tijdelijke diensten worden volgens het Rekenhof door de Pensioendienst voor de overheidssector (PDOS) op onbevredigende wijze in aanmerking genomen voor de berekening van de overheidspensioenen. Het feit dat de PDOS bepaalde tijdelijke diensten uit de berekening weert, hetzij omdat ze in een andere functie werden gepresteerd als de functie waarvoor een vaste benoeming werd verleend, hetzij omdat ze meer uren omvatten dan het maximale aantal uren die de vaste benoeming beslaat, druist volgens het Rekenhof in tegen de wettelijke bepalingen die het principe vastleggen van de toelaatbaarheid van tijdelijke diensten.

Geen enkele van die bepalingen voorziet immers in enige beperking, onder welke vorm dan ook, van die diensten. De werkwijze druist ook in tegen de vaste administratieve rechtspraak die nog steeds van toepassing is op de tijdelijke diensten die niet onder die bepalingen vallen. Bovendien sluit de werkwijze van PDOS niet aan bij de doelstelling van het koninklijk besluit nr. 206 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, dat stelt dat de reële loopbaan zo goed mogelijk weerspiegeld moet worden in de berekening van het pensioen.

Het Rekenhof is van oordeel dat, met uitzondering van de tijdelijke diensten die in de laatste vijf jaar van de loopbaan werden gepresteerd en die slechts in aanmerking mogen worden genomen als er een benoeming in vast dienstverband op volgde:

- geen enkele wettelijke bepaling de in aanmerkingneming van tijdelijke diensten beperkt bij de berekening van het pensioen;

- dat principe moet worden toegepast op al die diensten ongeacht de betrokken sector van de overheidspensioenen of de periode waarin ze werden gepresteerd;

- een regeling die ertoe zou leiden dat die diensten slechts beperkt in aanmerking worden genomen, zou moeten worden gepreciseerd in wettelijke bepalingen.

De administrateur-generaal van de PDOS stelt in zijn antwoord van 16 juli 2010 dat hij het Rekenhof volgt in verband met de noodzakelijke verduidelijking van de manier waarop de tijdelijke en contractuele diensten in het openbaar ambt in aanmerking moeten worden genomen. Het Rekenhof beveelt aan alle tijdelijke diensten in aanmerking te nemen, ongeacht of er sprake is van een benoeming in vast verband en zonder nog een onderscheid te maken tussen de referentieperiode en de vroegere periode. Volgens de administrateur-generaal van de PDOS is dat onuitvoerbaar, en wel om volgende redenen:

- de verplichting om dan alle dossiers te herzien die eerder werden behandeld, omdat anders discriminatie ontstaat;

- aanzienlijke verhoging van de begrotingslast;

- het pensioenstelsel van de overheidssector zou in gevaar komen doordat minder belang wordt gehecht aan de benoeming in vast verband, die één van de specifieke kenmerken ervan vormt;

- de deresponsabilisering van de werkgever in die zin dat zijn beslissing om een werknemer met onvolledige opdracht vast te benoemen hem ervan zou vrijstellen de persoonlijke bijdrage (waarin de stelsels van de overheidspensioenen voorzien voor de diensten die niet gedekt zijn door een dergelijke benoeming) af te houden, terwijl deze diensten sowieso in aanmerking zouden komen voor de berekening van het openbaar pensioen.

De administrateur-generaal vraagt dat er terzake een wetgevend initiatief genomen zou worden. De goedkeuring van een herzien wettelijk kader zou volgens hem moeten samenvallen met de herziening van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 en met de afschaffing van de vroegere periode die, in zijn visie, niet meer relevant is, in zoverre die periode zich momenteel beperkt tot de diensten die werden gepresteerd in de eerste vijf jaar van de loopbaan. De oplossing zou ook in een ruimer kader moeten passen, rekening houdend met de eventuele financiering van aanvullende pensioenen van de tweede pijler voor de contractuele diensten.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Heeft de geachte minister reeds de nodige maatregelen genomen om een nieuw wettelijk kader terzake op te stellen?

2) Wordt daarin tegemoetgekomen aan de opmerkingen van het Rekenhof? Zo nee, op welke punten niet?

3) Welke maatregelen werden reeds genomen om de bezwaren van de administrateur-generaal van PDOS op te vangen? Hoeveel dossiers zullen herzien moeten worden? Hoe ver gaat men daarbij terug in de tijd?

4) Wordt de visie van het Rekenhof gedeeld, betreffende het feit dat de pensioenberekening een zo goed mogelijke afspiegeling moet zijn van de reële loopbaan, ook wat tijdelijke diensten betreft?

5) De administrateur-generaal wijst op de budgettaire gevolgen van de voorstellen van het Rekenhof. In welke orde van grootte zijn de voorziene bedragen gesitueerd? Is hiervoor budgettaire ruimte voorzien?

Antwoord ontvangen op 5 september 2011 :

Voor het antwoord op zijn vragen, verwijs ik naar het antwoord van mijn collega, de minister van Pensioenen en Grote Steden.