Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1874

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 29 maart 2011

aan de minister van Justitie

Verdachte sterfgevallen - Vaststellen van de werkelijke doodsoorzaak - Ongedetecteerde moorden - Maatregelen

dood
doodslag
forensische geneeskunde

Chronologie

29/3/2011Verzending vraag
29/6/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1874 d.d. 29 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Naar verluidt worden jaarlijks zo'n vijfenzeventig moorden niet ontdekt (Karen Plasschaert, " Verdacht Overlijden ", Politeia). Diverse bronnen geven verschillende cijfers, variërend van een op zeven tot een op drie moorden. Daarbij blijkt dat bij 5 tot 10 % van de sterfgevallen de vastgestelde doodsoorzaak fout zou zijn. De redenen daarvoor dienen gezocht bij de competenties van de vaststellers. Politie noch gewone artsen beschikken over de noodzakelijke ervaring en kennis om overlijdens op een adequate wijze vast te stellen. Als de arts geen ongecontesteerde doodsoorzaak kan vaststellen, wordt het overlijden meteen als verdacht beschouwd en komen gespecialiseerde rechercheurs en wetenschappers aan bod. Maar vaak stelt de arts in twijfelachtige gevallen toch een sluitende doodsoorzaak vast.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Beaamt de geachte minister de cijfers die duiden op een relatief groot aantal moorden dat aan justitie ontsnapt omdat men bepaalde sterfgevallen niet als verdacht bestempelt? Zo niet, op welke andere cijfers en gegevens baseert hij zijn ontkenning?

2) Beaamt hij dat in deze gevallen een niet gespecialiseerd arts niet over voldoende specialisatie beschikt om te besluiten tot een verdacht overlijden? Hoe evalueert hij deze vaststelling? Over welke mogelijkheden, maatregelen, …, beschikt hij om aan deze nood te verhelpen?

3) In hoeveel gevallen werd jaarlijks in de periode van 2006 tot 2010 een oorspronkelijke doodsoorzaak gewijzigd in een verdacht overlijden, op basis van welke feiten en met welke gevolgen?

Antwoord ontvangen op 29 juni 2011 :

Op basis van de informatie die door het College van procureurs-generaal werd geleverd, kan ik u volgende antwoordelementen meedelen.

Antwoord vraag 1:

De cijfers van niet-geïdentificeerde moorden als dusdanig zijn gebaseerd op verschillende schattingen, waaronder:

- de analyses van twee wetsdokters (Dr. Beauthier, Dr. Vandevoorde, referenties in Verdacht Overlijden – K. Plasschaert, Politea);

- het onderzoek van de situatie in de buurlanden die in het wetsvoorstel tot regeling van het forensisch geneeskundig postmortaal onderzoek van 13 februari 2008 wordt aangehaald: “Ons land heeft geen officiële statistieken, maar volgens schattingen zou er slechts bij 1 à 2 % van de overlijdens sprake zijn van een autopsie. Dat cijfer staat in schril contrast met de 10 % die nodig zijn om de kwaliteit te verhogen. Andere landen halen autopsieratio's van 8  % (Duitsland), 12 % (VS), 19 % (Zwitserland), 24 % (Engeland) en zelfs meer dan 30 % (Scandinavische landen)”;

Op basis van het feit dat de criminaliteitsvormen die verband houden met doding tussen landen onderling niet beduidend verschillen, kan er logischerwijze van worden uitgegaan dat het percentage moorden in België vergelijkbaar is met dat van onze buurlanden. Bijgevolg ontgaan bepaalde minder kenmerkende moordgevallen onze politiediensten en huis- of spoedartsen die het overlijden moeten vaststellen.

Een evaluatie van het aantal onderzoeken naar moord, doodslag en onopzettelijke doding werd uitgevoerd om een antwoord te formuleren op parlementaire vraag nr. 3-2387 van de heer Vandenberghe van 31 maart 2005 “Verdachte overlijdens – Statistieken” aan de minister van Justitie. Deze statistieken zijn opgesteld door het College van procureurs-generaal dat zich gebaseerd heeft op de gegevens die door de rechtbanken van eerste aanleg werden geleverd. Deze evaluatie bestudeert evenwel niet de autopsiekwesties.

Antwoord vraag 2:

Het lijkt immers vanzelfsprekend dat artsen die geen aanvullende of gespecialiseerde opleiding inzake gerechtelijke geneeskunde hebben gevolgd (in de universiteitsprogramma’s is binnen doctoraatsstudies slechts een twaalftal uur voor deze materie ingepland (1ECTS)) over noch de kennis, noch de bevoegdheden en zeker niet de praktijk beschikken om alle aanwijzingen van gewelddadige dood, een zelfdoding van een verhulde doodslag, enz. van elkaar te onderscheiden. Het is ook mogelijk dat de huisarts die een overlijden moet vaststellen, ten opzichte van de aanwezige familie, te weinig afstand kan nemen die nodig is om meer doorgedreven onderzoeken naar de omstandigheden van het overlijden uit te voeren. Op die manier kan de huisarts zware beoordelingsfouten begaan.

Aanbeveling nr. R(99) van de Raad van Europa betreffende de harmonisatie van de regels inzake de gerechtelijk geneeskundige autopsie raadt aan dat bij een onnatuurlijk, manifest of verdacht overlijden de bevoegde overheden tot een plaatsonderzoek en een autopsie door een bevoegde wetsdokter overgaan. Deze situatie kan dus verholpen worden door:

- het opwaarderen van de specialisatiestudies in gerechtelijke geneeskunde die op heden slechts weinig kandidaten in ons land aantrekken (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland). Deze kwestie behoort eerder tot het gebied van de universiteiten en dus tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen;

- het opnieuw opstarten van het wetsvoorstel tot regeling van het forensisch geneeskundig postmortaal onderzoek dat door de ontbinding van de Kamers in 2010 nietig werd;

- het verplichten, in afwachting van de inwerkingtreding van de wet, van een doorgedreven opleiding voor de artsen die door de magistraten gevraagd kunnen worden om in eerste lijn een overlijden vast te stellen en er de oorzaken van te evalueren. Een dergelijke opleiding wordt op heden enkel door de ULB, sinds het academiejaar 2010-2011, aangeboden (Certificat d’Université en Criminalistique et Psychiatrie judiciaire http://formcont.ulb.ac.be/formation/view) – met, onder meer, 54 uren gespecialiseerde colleges over gerechtelijke geneeskunde + praktijkwerk).

Elke persoon waarvan het overlijden onopgehelderd lijkt te zijn volgens de criteria uit het handboek "Verdacht overlijden" zou door bevoegde keurende artsen moeten worden onderzocht; indien een criminele oorzaak niet kan worden uitgesloten of bij aanhoudende twijfel, moet stelselmatig een doorgedreven gerechtelijk geneeskundige autopsie worden gevorderd (bevoegde wetsdokter – cfr. ministerieel besluit van 27 februari 2002 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit van gerechtelijke geneeskunde).

Antwoord vraag 3:

Het College van procureurs-generaal beschikt over geen enkel statistisch gegeven aan de hand waarvan een antwoord op deze vraag kan worden gegeven.