Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1710

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 10 maart 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen

Eerste Minister van Togo - Bezoek aan ons land - Samenwerkingsverband tussen de havens van Antwerpen en Lomé - Steun aan een dictatoriaal regime

Togo
samenwerkingsovereenkomst
haveninstallatie
dictatuur

Chronologie

10/3/2011Verzending vraag
18/4/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1710 d.d. 10 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Haven van Antwerpen ontving in de eerste week van maart 2011 hoog bezoek uit Togo. De Antwerpse haven werkt namelijk een samenwerkingsverband met de haven van Lomé. Met dit economisch gebaar stremt men echter stilzwijgend in met het dictatoriaal regime van de Gnassingbéclan.

Havenschepen Marc Van Peel en Administrateur-Generaal van Douane & Accijnzen, Noël Colpin, ontvingen in het Havenhuis de Togolese premier Gilbert Fossoun Houngbo, ambassadeur Felix Sagbo en nog enkele andere Togolese ministers. De Togolese regeringsdelegatie ging ook op audiëntie bij premier Yves Leterme en Rudy Demotte, de minister-president van de Waalse regering.

Met het oog op structurele samenwerking met Lomé, kreeg Togolese regeringsdelegatie een uitgebreide rondleiding in de Haven van Antwerpen. De autonome haven van Lomé maakt grote kans om uit te groeien tot de belangrijkste West-Afrikaanse haven. Door de dreigende burgeroorlog in Ivoorkust vergroten die kansen. Samen met de haven van Cotonou in Benin, kan Lomé uitgroeien tot een lucratieve maritieme toegangspoort voor 200 miljoen consumenten.

Zaken doen met dit sterk verarmde West-Afrikaanse land kan uiteraard de Togolese economie bevorderen. Maar daarbij lijkt het Antwerpse havenpatronaat te vergeten dat het opstarten van een samenwerkingsverband met de haven van Lomé gelijkstaat aan het ondersteunen van het dictatoriaal regime van Faure Gnassingbé.

De Gnassingbéclan is een omvangrijke familie. Hun aanspraak op de machtigste en meest lucratieve functies in de Togolese samenleving is vaak onderwerp van allerhande geruchten. De verdeling van de machtsfuncties in de Togolese samenleving verloopt, zoals in elke goede familie, niet zonder interne problemen. Ook de familie Gnassingbé gaat gebukt onder familievetes. Zowel Kpatcha Gnassingbé als Rock Balakiyem Gnassingbé poogden onlangs om hun broer Faure van het hoogste machtsaltaar te stoten. Maar het is wel zeker dat deze familie sinds de militaire machtsgreep van Eyadéma in 1967 - al 43 jaar lang - stevig de touwtjes in handen blijft houden. Het spreekt voor zich dat de leiding van de autonome haven van Lomé ook in de handen ligt van de Gnassingbéclan.

De mogelijke samenwerking tussen de Antwerpse haven en de haven van Lomé kan duidelijk worden geïnterpreteerd als een stilzwijgende instemming met het dictatoriaal regime van de Gnassingbéclan. Deze vaststelling gaat veel verder dan het zoeken van spijkers op laag water. De stelling dat sinds het aantreden van Faure de zaken in Togo veranderen, slaat de bal compleet fout. De laatste verkiezingen verliepen weliswaar niet gewelddadig en in de regering van Faure zitten nu ook leden van de oppositie. Maar deze zogenaamde democratische manoeuvres dienen enkel om alles bij het oude te laten - het is de logica van een verandering om bewust niets te veranderen. Tegen de achtergrond van de Arabische Lente en het gegeven dat Europa zijn hand niet omdraaide om de dictatoriale regimes van Tunesië, Egypte en Libië te steunen, moet deze samenwerking tussen de Haven van Antwerpen en de Gnassingbéclan dan ook ronduit weerzinwekkend worden geduid.

In Frankrijk begint men te begrijpen dat de onvoorwaardelijke steun aan dictatoriale regimes ten zuiden van Sahara aan een grondige herziening toe zijn. De Franse oud-minister Yves Cochet omschrijft in een recente toespraak Faure Gnassingbé als één van de dictators die nog steeds op de volle steun kan rekenen van het ''Françafrique" netwerk en machtige Franse bedrijven. De groep Bolloré houdt een stevige hand in de haveneconomie van Lomé. Uit deze neokoloniale machtspositie put de meerderheid van de sterk verarmde Togolese bevolking geen enkel voordeel. Economische samenwerkingsverbanden opstarten met het Togolees regime verstevigt alleen de machtspositie van de Gnassingbéclan.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

Deelt de minister deze analyse en conclusie? Wat werd bij deze ontmoeting besproken met de eerste minister? Welke argumenten hanteert de premier om deze vertegenwoordigers van het dictatoriaal regime in Togo te ontvangen? Werd de ontvangst van de haven van Antwerpen voorafgaand besproken met de diensten van Buitenlandse Zaken? Worden er echt geen lessen getrokken uit de Arabische revolutie en gaat men niet behoedzamer om met dictatoriale regimes?

Antwoord ontvangen op 18 april 2011 :

Ik waardeer de interesse van het geachte lid voor het bezoek van de Togolese eerste minister aan België maar deel niet de analyse noch de conclusie volgens dewelke de diverse ontmoetingen die plaats hadden gelijk zouden staan met het ondersteunen van een dictatoriaal regime.

Feit is dat België en de Europese Unie (EU) eind 2003 – na jarenlange opschorting van de samenwerking – bereid waren zich zeer behoedzaam te engageren in een proces van normalisering van de relaties op voorwaarde dat van Togolese zijde zou worden voldaan aan een serie van verwachtingen op voornamelijk politiek vlak (vrije verkiezingen, goed bestuur, respect voor fundamentele vrijheden en mensenrechten). De hervormingen die hierop volgden werden verder geconcretiseerd in een “Globaal Politiek Akkoord” afgesloten in 2006 tussen de regeringspartij en de oppositie. De daaruit voortvloeiende parlementsverkiezingen (2007) en presidentsverkiezingen (2010), die, afgezien van een aantal tekortkomingen, volgens internationale (onder meer EU-) waarnemers een relatief correct verloop kenden, vormden cruciale etappes in dit proces. Als tegenprestatie gaf deze positieve evolutie van Europese zijde aanleiding tot een volledige normalisering van de relaties, onder meer op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking. De toetreding in mei 2010 van de voornaamste oppositiepartij UFC tot de regering, na decennia van – bij wijlen gewelddadige – confrontatie, en het politieke akkoord dat daarbij werd afgesloten met de regeringspartij met het oog op de verdere uitvoering van resterende hervormingen onder toezicht van UFC-boegbeeld Gilchrist Olympio, vormen in mijn ogen en in deze van de EU een bewijs van de versterking van het democratiseringsproces en de groeiende politieke inclusiviteit in het land.

Dit gezegd zijnde, is het een feit dat een aantal ontwikkelingen nog steeds onze aandacht opeisen, onder meer op het vlak van het respecteren van de mensenrechten. De ontmoeting met Eerste minister Leterme, waarbij ik eveneens aanwezig was, had precies tot doel om enerzijds waardering te geven aan de geboekte vooruitgang en anderzijds de Togolese regering te overtuigen tot het onverminderd verderzetten van de hervormingen. In die zin sluit het bilaterale onderhoud aan bij de politieke dialoog die de EU in Lomé op regelmatige basis onderhoudt met de Togolese overheid. Trouwens, tijdens het bezoek aan België had de delegatie ook contacten met de Europese instellingen. Tijdens het onderhoud met eerste minister Leterme kwamen ook andere thema’s ter sprake, zoals onder meer de bilaterale relaties, de economische prioriteiten van het Togolese beleid en de situatie in Ivoorkust.

In antwoord op uw vraag kan ik u melden dat mijn diensten niet voorafgaand betrokken waren bij de ontvangst van de delegatie door de Haven van Antwerpen. Toch zou ik, in tegenstelling tot het geachte lid, een mogelijke economische samenwerking tussen de Belgische havens en de Autonome Haven van Lomé niet als “weerzinwekkend” beschouwen, integendeel. Als diepzeehaven beschikt de haven van Lomé over een belangrijk regionaal potentieel, dat zowel de economische ontwikkeling van het land zelf en zijn bevolking als de ruimere regio kan ten goede komen.

Tot slot is het me in de bovenvermelde politieke context niet duidelijk welke lessen er dienen getrokken te worden met betrekking tot de relatie met Togo, uit hetgeen het geachte lid de “Arabische revolutie” noemt. Het Togolese regime heeft de voorbije jaren precies een aantal belangrijke politieke hervormingen doorgevoerd, niet alleen onder druk van een deel van de eigen bevolking maar vooral ingevolge het beginselvaste, omkaderende optreden van de EU. De periode van internationale isolatie en opschorting van samenwerking vanaf 1993, gevolgd - vanaf eind 2003 - door een geleidelijk proces van toenadering en hernieuwde samenwerking volgens strikte voorwaarden inzake onder meer politieke hervorming, is mijns inziens een positief voorbeeld van een geslaagd diplomatiek beleid vanwege de EU en haar leden. Het vreedzame en relatief correcte verloop van de verkiezingen van 2007 en 2010 met deelname van de politieke oppositie en de daaropvolgende toetreding van de voornaamste oppositiepartij tot de regering, vormt, in vergelijking met het frauduleuze verkiezingsdebacle en het ermee gepaard gaande geweld met meer dan 500 doden en duizenden vluchtelingen in 2005, een fundamentele en positieve verandering. Zoals reeds eerder gezegd, kan ik om deze redenen de door het geachte lid geschetste analyse en conclusie niet bijtreden volgens dewelke “deze zogenaamde democratische manoeuvres enkel dienen om alles bij het oude te laten – het is de logica van een verandering om bewust niets te veranderen”.