Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1700

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 10 maart 2011

aan de minister van Justitie

De vraag van het hoofd van het federaal parket om het onderzoek naar seksueel misbruik in de kerk te coördineren

openbaar ministerie
seksueel misdrijf
kerk
gerechtelijk vooronderzoek
gerechtelijk onderzoek
geestelijkheid

Chronologie

10/3/2011Verzending vraag
19/4/2011Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-514

Vraag nr. 5-1700 d.d. 10 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het hoofd van het Federale Parket maakte een vernietigende analyse van het onderzoek naar seksueel misbruik in de kerk. Teveel parketten zijn tegelijkertijd bezig met aspecten van een samenhangend onderzoek. Daarbij veroordeelde hij vooral het Brusselse parket, dat momenteel de functie van openbaar ministerie vervult, als "één groot kluwen".

Simultaan aan de vaststelling van een acuut gebrek aan coördinatie, vermeldt het hoofd van het Federale Parket dat hij meerdere keren een Brussels onderzoeksrechter om inzage vroeg in de dossiers van de Commissie Adriaenssens. Hij zegt letterlijk "Nooit kreeg ik een antwoord. Er is ook niemand die kan zeggen of er een kopie bestaat van die dossiers".

Beaamt de minister de uitspraak van het hoofd van het Federale Parket die de huidige coördinatie van de dossiers seksueel misbruik in de kerk door het Brusselse Parket, beschrijft als een "groot kluwen"? Hoe duidt de minister deze vernietigende uitspraak over het amateurisme waarmee een dossier wordt behandeld dat vele mensen maar ook onze ganse samenleving beroert. Hoe verklaart de minister dit debacle en hoe wil, kan en zal hij daaraan verhelpen?

Hoe interpreteert de minister de uitspraak van deze topmagistraat dat hij verscheidene keren de betrokken onderzoeksrechter om inzage in deze dossiers verzocht en zelfs geen antwoord op deze vragen ontving?

Beaamt de minister dat deze trieste saga het zoveelste bewijs levert dat de Brussels gerechtelijke diensten zich steeds sterker profileren als een probleem, ondanks de inspanningen van vele goedbedoelende en bekwame medewerkers? Hoe beoordeelt de minister deze aanzwellende cumul van inefficiëntie, negatieve beeldvorming, onderlinge strijd en het voorspelbare gevolg van een falende justitie… dit in onze hoofdstad?

Antwoord ontvangen op 19 april 2011 :

Het federaal parket heeft mij de volgende inlichtingen medegedeeld:

De federale procureur werd op 9 februari 2011 over deze problematiek uitvoerig gehoord in de bijzondere commissie. Er wordt verwezen naar zijn uitgebreide uiteenzetting daar. Er werden door de federale procureur geen verklaringen achter gesloten deuren afgelegd.

De federale procureur heeft op dat ogenblik inderdaad de talrijke moeilijkheden opgesomd die, volgens hem, mede veroorzaakt worden door het feit dat hij niet in eerste lijn staat wat het gerechtelijk onderzoeksdossier van onderzoeksrechter W. De Troy betreft.

Meer bepaald heeft hij het als volgt samengevat:

Zoals gezegd werd inmiddels meer duidelijkheid bekomen over de regelmatigheid van de initiële saisine van de onderzoeksrechter te Brussel en de draagwijdte ervan, ingevolge het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Brussel van 22 december 2010.

Dit arrest is ook verrijkend omdat het , P. Fed. voor het eerst, via de daaraan gehechte vordering van de procureur-generaal te Brussel, een volledig overzicht biedt van de 23 klachten met burgerlijke partijstelling die in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy zijn neergelegd.

Verdere coördinatie zou dus nu kunnen gebeuren.

Welke zijn de problemen die zich daarbij stellen:

1. De samenloop tussen klachten met burgerlijke partijstelling neergelegd in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy en strafonderzoeken nopens dezelfde feiten die elders in het land lopende zijn.

P. Fed. heeft momenteel kennis van 8 opsporingsonderzoeken die gevoerd worden door 6 parketten – Hasselt, Leuven, Tongeren (2), Gent, Neufchâteau en Brugge (2) – en waar de feiten ook het voorwerp uitmaken van klachten met burgerlijke partijstelling neergelegd in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy.

De vraag stelt zich of de feiten dienen te worden onderzocht in Brussel (wat een voeging van het opsporingsonderzoek van het parket van Hasselt, Leuven, Tongeren, Gent, Neufchâteau en Brugge bij het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy zou impliceren), dan wel in Hasselt, Leuven, Tongeren, Gent, Neufchâteau en Brugge (wat een procedure van ontslag van onderzoek bij de raadkamer te Brussel zou impliceren, voor de feiten die het voorwerp uitmaken van de klachten met burgerlijke partijstelling neergelegd in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy).

Om dit met kennis van zaken te kunnen beslissen, dient P. Fed. inzage te krijgen in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy, minstens kopie te ontvangen van de ter zake relevante stukken.

Dit blijkt niet evident te zijn. Het federaal parket is binnen het Openbaar Ministerie immers geen titularis van dit dossier. Gebleken is dat, gelet op de talrijke procedures die gevoerd worden, het dossier zelfs ruim onvoldoende beschikbaar is voor de “natuurlijke” titularissen ervan: de onderzoeksrechter zelf, de procureur des Konings en de procureur-generaal, de burgerlijke partijen en de verdediging. P. Fed. heeft thans formeel en schriftelijk op 27 januari 2011 inzage, minstens kopie name van de ter zake relevante stukken aan de procureur des Konings te Brussel gevraagd. Een gescande versie van het dossier zou niet voorhanden zijn en het is onduidelijk of er een kopie bestaat. De veelheid aan actoren in dit dossier bemoeilijkt dus een efficiënte kennisname ervan.

1. Om met kennis van zaken te kunnen bepalen waar de feiten het best onderzocht worden, zal doorgedreven gecoördineerd moeten worden tussen alle betrokken parketten. Dit houdt in de toekomst talrijke (reeds minstens 8) coördinatievergaderingen in en de opvolging van de genomen engagementen. Dit is erg tijdrovend.

1. Indien de coördinatie op een bepaald ogenblik zou evolueren naar een dwingende coördinatie, omdat de betrokken procureurs des Konings tegengestelde standpunten hebben en men er niet uit geraakt met overleg, dan zal dit bijkomende coördinatievergaderingen noodzaken, ditmaal in aanwezigheid van de betrokken territoriaal bevoegde procureurs-generaal. De wet (artikel 144sexies Gerechtelijk Wetboek) voorziet immers wel dat de federale procureur dwingende beslissingen kan nemen in het raam van zijn coördinatieopdracht, maar tevens dat hij kan “overruled” worden door de betrokken territoriaal bevoegde procureurs-generaal. Dit zullen niet alleen tijdrovende, maar ook zeer “geladen” vergaderingen zijn.

1. Indien uit de coördinatie zou blijken dat de feiten, die het voorwerp uitmaken van klachten met burgerlijke partijstelling, zich buiten het gerechtelijk arrondissement Brussel situeren en er geen samenhang kan weerhouden worden met de inleidende of aanvullende vorderingen van de procureur des Konings te Brussel, zal dit aanleiding geven tot het initiëren van talrijke procedures ontslag van onderzoek bij de raadkamer en wellicht ook de Kamer van Inbeschuldigingstelling en het Hof van Cassatie te Brussel. De opvolging hiervan, teneinde na te gaan of de in het raam van de coördinatie genomen beslissingen conform uitgevoerd worden, zal erg tijdrovend zijn.

1. Op dit ogenblik heeft P. Fed., op vraag van 4 parketten – Kortrijk (5), Luik (2), Turnhout en Gent – in totaal 9 vragen, via de procureur des Konings te Brussel, aan onderzoeksrechter De Troy gericht. Deze vragen tot informatie strekken er allen toe te vernemen of de feiten waarnaar voormelde parketten een opsporingsonderzoek voeren, ook het voorwerp uitmaken van het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy. Het antwoord op deze vraag blijft uit. De opvolging van deze aanslepende dossiers is erg tijdrovend.

1. In de mate dat er in de toekomst nog nieuwe klachten met burgerlijke partijstelling bij onderzoeksrechter De Troy neergelegd worden of dat er nog nieuwe vragen van parketten aan mijn ambt gericht worden om te vernemen of door hen onderzochte feiten ook het voorwerp uitmaken van het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy, zal deze problematiek zich uiteraard steeds scherper stellen.

1. Er is geen lijst ter beschikking houdende overzicht van alle verdachten en slachtoffers in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy, zoals nochtans gevraagd door de Raad van procureurs des Konings op 10 september 2010. Indien een dergelijke lijst voorhanden zou zijn, zou dit een krachtig instrument zijn om op korte termijn een duidelijk antwoord te kunnen geven aan de betrokken procureurs des Konings.

1. Op dit ogenblik is P. Fed. gevat met reeds één vraag van een parket dat verzoekt, in het belang van zijn opsporingsonderzoek, te kunnen beschikken over het in beslag genomen dossier van een slachtoffer bij de zogenaamde Commissie Adriaenssens. Dit dossier werd, zoals u weet, thans ingevolge het arrest van 22 december 2010 van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Brussel neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Dit is ook het geval voor 474 andere dossiers van de zogenaamde Commissie Adriaenssens.

Er dient rekening mee gehouden te worden dat een misschien niet onaanzienlijk percentage van de slachtoffers in deze uit het onderzoek geweerde dossiers van de zogenaamde Commissie Adriaenssens, toch nog een gerechtelijk gevolg voor hun feiten zullen willen bekomen. Zij zullen zich dan wellicht, zoals de 150 andere slachtoffers (de C3-dossiers), tot het federaal parket richten. Dit zal uiteraard een grote bijkomende coördinatie-inspanning vergen.

Samengevat, het coördinerend optreden van het federaal parket situeert zich op verschillende vlakken, wat het er niet makkelijker op maakt. Het feit dat het federaal parket hier niet in eerste lijn staat, noch ten aanzien van de onderzoeksrechter, noch ten aanzien van de onderzoekende politiedienst, vergt grote inspanningen en maakt dat het erg moeilijk, zo niet onmogelijk is om op een efficiënte wijze te coördineren.”

De federale procureur heeft vervolgens verteld aan de Bijzondere Commissie dat hij door de procureur des Konings te Brussel, de procureur-generaal te Brussel en de procureur-generaal te Antwerpen werd verzocht een federalisering van dit dossier te overwegen.

Hierover heeft hij gezegd:

Mijn ambt wenste eerst meer duidelijkheid te bekomen over de regelmatigheid van de initiële saisine van de onderzoeksrechter te Brussel en de draagwijdte ervan, alvorens een beslissing te nemen. Dit is thans gebeurd, ingevolge het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Brussel van 22 december 2010.”

Mijn ambt wenste ook eerst meer duidelijkheid te bekomen over de diverse klachten met burgerlijke partijstelling die in het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter De Troy zijn neergelegd. Daaraan is thans reeds een groot stuk tegemoet gekomen door de vordering van de procureur-generaal te Brussel, gehecht aan het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Brussel van 22 december 2010, die een volledig overzicht biedt van de 23 klachten met burgerlijke partijstelling.”

Mijn ambt heeft thans formeel en schriftelijk op 27 januari 2011 inzage, minstens kopie name van de ter zake relevante stukken, aan de procureur des Konings te Brussel gevraagd.”

De federale procureur heeft op 8 maart 2011 beslist het dossier te federaliseren en derhalve zelf de strafvordering in deze zaak uit te oefenen.