Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1699

van Olga Zrihen (PS) d.d. 10 maart 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen

Het overgangsrecht in Burundi

Burundi
misdaad tegen de menselijkheid
overgangsjustitie

Chronologie

10/3/2011Verzending vraag
1/6/2011Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-605

Vraag nr. 5-1699 d.d. 10 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

Meer dan 17 jaar na de moord op president Ndadaye en de ontketening van een genocide en van een burgeroorlog is het mechanisme van het overgangsrecht nog altijd niet ingevoerd in Burundi! Hoewel de redenen voor die “juridische lethargie” te maken hebben met de nationale politieke context (overgangsbeleid gebaseerd op compromissen, politieke en militaire elites die voorstander zijn van de vorming van een coalitie van de vergetelheid, een gebrek aan middelen voor de civiele maatschappij om de politieke leiders de agenda van het overgangsrecht op te leggen), toch wensen de VN en de burgermaatschappij een belangrijke vooruitgang op dat domein, conform de nieuwe internationale normen van het Arusha-akkoord voor vrede en verzoening van 2000 dat onder meer voorzag in de oprichting van een internationaal strafhof en een waarheidscommissie.

Een drieledig proefcomité heeft in december 2010 een verslag gepubliceerd, afkomstig van nationale raadplegingen over de invoering van de mechanismen van overgangsrecht :

- Dat comité werkte sedert november 2007 met als leden de vertegenwoordigers van de Burundese regering, de lokale burgermaatschappij en de Verenigde Naties;

-De raadplegingen waren bedoeld om de Burundese bevolking te betrekken bij het proces van nationale verzoening en haar mening te kennen over de invoeringsbepalingen voor de mechanismen van overgangsrecht.

- De belangrijkste aanbeveling van het rapport is dat de regering van Burundi en de Verenigde Naties een akkoord bereiken over de nog hangende punten en een tijdschema overeenkomen voor de invoering van die mechanismen van overgangsrecht die tegemoetkomen aan de verwachtingen die de geraadpleegde personen hebben geuit.

Mijnheer de minister :

1) Welk mandaat hebben de Verenigde Naties om een zo snel mogelijke toepassing van een mechanisme van overgangsrecht in Burundi te waarborgen, zoals de bevolking vraagt?

2) Kan België, gelet op zijn ontwikkelingsbeleid inzake Burundi en door zich onder meer te concentreren op het domein Justitie, een participatieve rol spelen in dat proces van overgangsrecht?

3) Welke mogelijkheden heeft de internationale gemeenschap om de Burundese regering op te roepen om dit overgangsproces zo snel mogelijk uit te voeren?

Antwoord ontvangen op 1 juni 2011 :

1. Het mandaat van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om het met de Burundese regering te hebben over de oprichting van een mechanisme van transitionele justitie vindt zijn oorsprong in resolutie 1606 van 20 juni 2005. De onderhandelingen met de Burundese regering werden begin 2006 aangevat, kort na het aantreden van de nieuwe Burundese regering. Er rezen al snel twee meningsverschillen over, enerzijds, de amnestiekwestie, en, anderzijds, de onafhankelijkheid van de procureur van het Speciaal Tribunaal. De onderhandelingen werden in 2007 opgeschort en er werd besloten een nationale raadpleging te houden om de bevolking de gelegenheid te geven zich uit te spreken over het mandaat en de werking van de voorgestelde mechanismen van transitionele justitie. De onderhandelingen zijn nog niet officieel hervat omdat de Burundese regering en de Verenigde Naties nog geen oplossing hebben kunnen vinden voor de twee voornoemde meningsverschillen.

2. De steun aan het opzetten van een mechanisme van transitionele justitie is één van de opdrachten van het Bureau van de Verenigde Naties in Burundi (BNUB) die worden vastgelegd in de resoluties die elk jaar worden genomen om het mandaat ervan te verlengen. De laatste resolutie dateert van 16 december 2010 en moedigt de Burundese regering aan om met de steun van de internationale partners en, zo nodig, van het BNUB, gestalte te geven aan de voorgestelde mechanismen. Met deze resoluties wordt evenwel geen tijdschema of precieze timing opgelegd. De Verenigde Naties zijn zich er terdege van bewust dat de situatie in Burundi nog steeds broos is en dat het overhaast opdringen van een proces van transitionele justitie dat niet de steun van alle partijen geniet, de vredesopbouw in het gedrang kan brengen. Ik kan er dan ook begrip voor opbrengen dat de Verenigde Naties de onderhandelingen niet wilden hervatten in 2010, omdat er dat jaar vanwege de verkiezingen te veel op het spel stond voor Burundi. Nu de laatste stembusgang acht maanden achter de rug is, doen zich mogelijkheden voor om vooruitgang te boeken in dit dossier.

Daarom probeert België sinds het begin van het jaar deze kwestie opnieuw op de agenda te zetten van de Burundese autoriteiten, de Verenigde Naties en de belangrijkste partners. De kwestie kwam op 16 maart ter sprake in een onderhoud dat mijn Speciaal Gezant voor de Grote Meren had met President Nkurunziza. Het onderwerp werd ook onlangs besproken met de rondreizend Amerikaanse ambassadeur die bevoegd is voor oorlogsmisdrijven, Stephen J. Rapp, de Europese Dienst voor Externe Actie, en het secretariaat van de Verenigde Naties. België zal eveneens zijn steun verlenen aan een seminarie over deze problematiek, dat AWEPA in juli eerstkomend in Bujumbura wil organiseren.

3. Het is van belang dat de internationale gemeenschap, met op de eerste plaats de Verenigde Naties, tijdens gesprekken met de Burundese overheid aandringt op de noodzaak transitionele justitiemechanismen op te richten. De speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal heeft dit onlangs gedaan tijdens een ontmoeting met de eerste vice-President van de Republiek. De Commissie voor Vredesopbouw heeft eveneens een rol te spelen. Ze zal binnenkort een bijzondere zitting over de kwestie van transitionele justitie in Burundi organiseren.