Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1409

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 februari 2011

aan de minister van Justitie

Openbaar vervoer - Toenemend geweld - Maatregelen

openbaar vervoer
reizigersvervoer
geweld
lichamelijk geweld
strijd tegen de misdadigheid

Chronologie

22/2/2011Verzending vraag
14/9/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-1410

Vraag nr. 5-1409 d.d. 22 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De evolutie van cijfers laat weinig aan de verbeelding over. De gegevens van de Maatschappij voor het intercommunaal vervoer te Brussel (MIVB) illustreren dit. Zo stelde men in 2005 qua fysiek geweld 88 gevallen tegen personeel en 120 gevallen tegen reizigers vast. In 2010 evolueerden deze aantallen tot respectievelijk 193 en 767, of een stijging van respectievelijk 219 % en 640 %! De verslagen van de andere publieke transportbedrijven vertellen een soortgelijke evolutie. Blijkbaar vormen stations, haltes en de treinen, trams en bussen uitverkoren plaatsen voor allerlei crimineel gedrag. Deze vaststelling is zeker niet nieuw, maar blijft voortdurend onheilspellend groeien. Daarmee wordt een uiterst belangrijke gemeenschapsvoorziening, met een bijzondere relevantie voor jonge, oudere en niet zo welstellende landgenoten, bedreigd.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Betekent de criminaliteit in en bij het openbaar vervoer een prioriteit voor het vervolgingsbeleid van de parketten en het optreden van de politiediensten? Zo ja, hoe kan u deze prioriteit bewijzen? Zo niet, op basis van welke argumenten motiveert u deze negatieve keuze?

2) Beaamt u de urgente nood aan een structurele en planmatige aanpak? Beschikken Justitie en politie over een actieplan ter bestrijding van het toenemend geweld in en bij het openbaar vervoer?

3) Verloopt de strijd tegen deze vorm van criminaliteit in hecht overleg met de gewesten en hun transportbedrijven? Hoe is deze samenwerking gestructureerd, hoe verloopt ze en welke effecten sorteert ze?

4) Hoe interpreteert u de inzet van privé veiligheidsdiensten in de strijd tegen deze criminaliteit, vaak gemotiveerd door de ontstentenis aan politiepersoneel? Vindt u dit een verdedigbare ontwikkeling?

Antwoord ontvangen op 14 september 2011 :

1 en 2. De integrale en geïntegreerde aanpak van criminaliteit bepaalt sinds de Kadernota Integrale Veiligheid uit 2004 de Belgische federale visie op het veiligheidsbeleid. Momenteel reikt het Nationaal Veiligheidsplan (NVP) 2008-2011 een verdere aanzet aan tot een integraal veiligheidsbeleid. Dit veiligheidsplan bevat de prioritaire doelstellingen van de federale politie en dient als leidraad voor de lokale politiediensten en de Zonale veiligheidsplannen. Het NVP 2008-2011 bepaalt veiligheid in het openbaar vervoer niet als prioriteit maar het thema (met inbegrip van de trein- en metrostations en tram- en bushaltes) wordt in dit plan wel aangeduid als een kwetsbare plaats gevoelig voor tal van criminaliteitsvormen en overlast.

Om een adequaat veiligheidsbeleid te kunnen voeren staan een aantal instrumenten ter beschikking van de lokale overheden en actoren die betrokken zijn bij het lokale veiligheidsbeleid. Wat het justitieel beleid aangaat, zijn er twee instrumenten die de procureur des Konings, als vervolgende instantie en politieoverheid, volop kan aanwenden.

Vooreerst is er het parketbeleidsplan van de procureur des Konings. In dit parketbeleidsplan gebeurt een prioriteitstelling van bepaalde criminele fenomenen, waarvoor een specifiek strafrechtelijk beleid wordt ontwikkeld. Elke procureur des Konings bepaalt de prioriteiten in zijn gerechtelijk arrondissement. Belangrijk hierbij te vermelden is dat dit gegeven zich dient in te schrijven in de richtlijnen die de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal hieromtrent uitschrijven. Op die manier kunnen er per gerechtelijk arrondissement specifieke accenten worden gelegd in het opsporings- en vervolgingsbeleid die passen in een algemeen en ruimer beleidskader.

Om de aandacht te vestigen op de problematiek van agressie tegen personen die bekleed zijn met een openbaar ambt of mandaat of die een taak van openbare dienst of algemeen belang waarnemen en in contact komen met het publiek heeft het College van Procureurs-generaal de gemeenschappelijke omzendbrief (COL 3/2008) opgesteld. De COL 3/2008 voorziet richtlijnen voor het openbaar ministerie. Er dient met name vermeden te worden dat zich gevoelens van frustratie zouden ontwikkelen bij de door artikel 410bis Srafwetboek beoogde beroepscategorieën door de indruk dat de daders ongestraft zouden blijven. De chauffeurs, de begeleiders, de controleurs en de loketbedienden van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer behoren tot deze categorie van beschermde personen. De gebruikers van het openbaar vervoer komen daarentegen niet in aanmerking voor de in art. 410bis, lid 1 Sw. bedoelde bescherming.

Naast het parketbeleidsplan maakt de procureur des Konings samen met de burgemeester(s), korpschef van de lokale politie en directeur-coördinator van de federale politie deel uit van de zonale veiligheidsraad. In deze zonale veiligheidsraad wordt het zonaal veiligheidsplan opgesteld, dat het veiligheidsbeleid uitstippelt waarop de actie van de lokale politie in de desbetreffende zone gefundeerd is. Dit gebeurt onder gezag van de burgemeester(s) en de procureur des Konings. Voor deze laatste is het belangrijk om tot een afstemming te komen met het parketbeleidsplan. In de voorbereidende fase van het zonaal veiligheidsplan worden lokale criminaliteitsgegevens aangewend om het veiligheidsbeeld van de zone te vormen zodat hieraan gepaste beleidsmaatregelen genomen kunnen worden. In de schoot van het Zonaal Veiligheidsplan kunnen er actieplannen uitgewerkt worden rekening houdend met de zonale prioriteiten.

3. Het verzekeren van een veilig openbaar vervoer is een taak van vele actoren. Om efficiënter te werken zijn er samenwerkingsverbanden aangegaan. De samenwerking op het spoorwegdomein tussen de lokale en de spoorwegpolitie wordt geregeld door de omzendbrief van 15 april 2002 betreffende de verantwoordelijkheid van de bestuurlijke overheid en de taakverdeling tussen de politiediensten. De samenwerking tussen de politiediensten en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)-Groep wordt op nationaal niveau verzekerd door een protocalakkoord tussen de spoorwegpolitie en Corporate Security Service.

Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een partnerschapsovereenkomst omtrent veiligheid op het openbaar vervoer afgesloten in het kader van het Provinciaal veiligheidsoverleg tussen de vier Belgische vervoersmaatschappijen (NMBS, De Lijn Vlaams Brabant, TEC Waals-Brabant en Maatschappij voor intercommunaal vervoer te Brussel (MIVB), politie, de procureur des Konings te Brussel, de Procureur-Generaal van het Hof van Beroep te Brussel, de gouverneur en de negentien burgemeesters van Brussel.

Daarnaast zijn er nog talrijke samenwerkingsverbanden tussen de vervoersmaatschappijen, de politie en de justitie met het oog op verzekeren van een veilig openbaar vervoer. Deze samenwerkingsverbanden zijn beschreven in het wetenschappelijk onderzoek: F.DEPRINS, “Integrale veiligheid in stations: een samenwerkingsmodel”, KATHO, 2009.

4. De laatste tijden is de zorg voor de veiligheid van het openbaar vervoer verschoven van een taak voor de politiediensten naar een gedeelde verantwoordelijkheid van verschillende publieke en private partners. De politiediensten worden door de private partners bijgestaan in de opdracht om een veilig openbaar vervoer te verzekeren. Hierbij is het essentieel dat er duidelijke wettelijke bepalingen zijn omtrent de bevoegdheden van de private veiligheidsdiensten. In die zin zijn de opdrachten en de bevoegdheden van de veiligheidsdiensten van de vervoersmaatschappijen en private bewakingsondernemingen wettelijk bepaald in de Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid van 10 april 1990.