Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1338

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 15 februari 2011

aan de minister van Justitie

Personen veroordeeld voor pedofilie - Reïntegratie in de samenleving - Specifieke maatregelen

pedofilie
strafsanctie
reclassering

Chronologie

15/2/2011Verzending vraag
2/12/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1338 d.d. 15 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Personen die hun straf na een veroordeling voor pedofilie uitzaten, stellen bijzondere problemen bij hun reïntegratie in de samenleving. De bijzondere aard van hun veroordeling zorgt voor complexe problemen. Uiteraard blijft er altijd een vermoeden van recidive en dat weegt in deze context veel zwaarder dan bij voorbeeld bij diefstallen, inbraken of zelfs gewelddelicten. Ook in de verdere persoonlijke relaties van ooit veroordeelde pedofielen kunnen zich heel specifieke vraagstukken stellen. Wat indien deze ooit veroordeelde pedofiel een nieuwe relatie aangaat met een partner met kinderen? Of als hij zich vestigt in de onmiddellijke omgeving van een slachtoffer? Het beroepsgeheim van de lokale politie verhindert hen hier op te treden tegen een pedofiel die zijn volledige straf uitzat en dus zonder voorwaarden in vrijheid werd gesteld. In dit verband wees een Antwerpse politiecommissaris onder andere in de Kamercommissie Seksueel Misbruik op " lacunes " in de wet.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Is de geachte minister van mening dat zich met betrekking tot de reïntegratie van personen die hun straf wegens veroordeling voor pedofilie volledig uitzaten en zonder voorwaarden in vrijheid werden gesteld, bijzondere en nieuwe maatregelen opdringen en beoordeelt hij de bestaande wettelijke mogelijkheden als voldoende?

2) Zo ja, met welke argumenten als antwoord op de vaststelling van de politie dat hun beroepsgeheim hen soms verhindert noodzakelijke maatregelen te treffen?

3) Zo niet, welke specifieke maatregelen ondernam of plant hij hieromtrent?

Antwoord ontvangen op 2 december 2011 :

De problematiek van de keuze voor het strafeinde is mij wel bekend. Het maakt trouwens in het raam van een doctoraal proefschrift ook het voorwerp uit van wetenschappelijk onderzoek aan de KU Leuven. Het betreft een empirisch onderzoek in de gevangenis van Andenne en is momenteel nog lopende.

Ten aanzien van de seksuele delinquent worden in feite hoge verwachtingen gekoesterd in termen van zijn bereidheid om over zijn delict te spreken, dit te problematiseren en een doorverwijzing tot behandeling te aanvaarden. Volgens ervaringen van de psychosociale diensten van de gevangenissen zouden deze vereisten bij daders moedeloosheid in de hand werken en zouden sommigen dan ook resoluut kiezen om tot het strafeinde te gaan zonder enige vorm van therapie. Dit zorgt uiteraard voor extra uitdagingen in termen van reïntegratie.

Indien een gedetineerde seksuele delinquent voor strafeinde kiest, kan men hem echter niet verplichten om zich na afloop van de straf verder te laten begeleiden of in behandeling te gaan. Men kan hem alleen maar proberen warm te maken voor strafuitvoeringsmodaliteiten waaraan voorwaarden gekoppeld kunnen worden. Binnen de gevangenissen kan men werken aan een zekere “pretherapie” of wat men noemt “motivatiebevorderende technieken”.

De figuur van de terbeschikkingstelling van de regering (TBR) kan hier ook van belang zijn. De voorwaarde daarvoor is wel dat de TBR uitgesproken werd door de bodemrechter. In het geval van recidive en voor sommige seksuele delinquenten kan de rechter naast de gevangenisstraf een terbeschikkingstelling uitspreken voor 10, 15 of 20 jaar. Deze termijn begint te lopen nadat de hoofdstraf volledig werd uitgezeten. De minister van Justitie kan dan aan de TBR-gestelde een vrijstelling op proef toestaan mits het naleven van voorwaarden (artikel 25 WBM). Het vooruitzicht dat er na de uitgezeten gevangenisstraf nog een vrijheidsbeneming van mogelijk tien jaar volgt, kan bij de gedetineerde de balans doen overslaan in het voordeel van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Het grote probleem hier is echter dat het opleggen van een TBR een bevoegdheid is van de vonnisrechter en dat deze bij zijn uitspraak moeilijk kan voorspellen hoe de gedetineerde zich in fase van de strafuitvoering zal gedragen.

Ondertussen is de strafuitvoering in België grondig veranderd en zijn de strafuitvoeringsrechtbanken in het leven geroepen. De strafuitvoeringsrechtbank zal in de toekomst ook bevoegd zijn in het kader van de “terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank” (TBS). De toekomstige omvorming van de TBR naar de TBS, is een goede zaak. Het zal voortaan een rechter zijn die op het einde van de vrijheidstraf beslist over een eventuele verdere vrijheidsbeneming op basis van een TBS. In dit geval zal de strafuitvoeringsrechtbank jaarlijks nagaan of de terbeschikkingestelde niet onder toezicht kan worden in vrijheid gesteld. Op het moment dat de wet van 26 april 2007 met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank in werking zal treden, zal de tenuitvoerlegging van deze straf geregeld worden door de artikelen 95/2 t.e.m. 95/30 van de Wet Externe Rechtspositie. Derhalve zal de Minister van Justitie niet meer de bevoegde overheid zijn, maar de strafuitvoeringsrechtbank en zal dus korter op de bal gespeeld kunnen worden. De wet van 26 april 2007 met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank is echter nog niet in werking getreden.

Indien een gedetineerde seksuele delinquent voor strafeinde kiest en zo zonder voorwaarden terug in de maatschappij komt, heeft de politie geen controle- en toezichtopdracht, zoals zij dat bijvoorbeeld heeft op basis van artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. De persoon is immers tot strafeinde gegaan en heeft geen verdere voorwaarden meer na te leven. Strikt genomen kan de politie hier dus geen controles of toezicht verrichten. Zo komt zo’n seksuele delinquent zonder enige behandeling en zonder enige verdere voorwaarden of controle terug in de samenleving. Het is inderdaad zo dat politie en justitie dan nog weinig kunnen doen, aangezien zij letterlijk en wettelijk geen rol meer spelen bij de reïntegratie van zulke ex-gedetineerde seksuele delinquenten.

De problematiek van de keuze voor het strafeinde is in feite een onderdeel van een driedubbele problematiek. Ten eerste is er een gebrek aan plaatsen in de gespecialiseerde residentiële centra voor seksuele delinquenten. Ten tweede is er een gebrek aan therapeutische behandeling tijdens de detentie zelf. Ten derde is er dan het fenomeen dat een stijgend aantal veroordeelden ervoor kiest om de straf volledig uit te zitten om op die manier aan de voorwaarden van een voorwaardelijke invrijheidstelling te ontsnappen. Deze knelpunten kwamen ook aan bod in de evaluatie van de samenwerkingsakkoorden inzake de behandeling en begeleiding van daders van seksueel misbruik die ik door mijn Dienst voor het Strafrechtelijk beleid heb laten uitvoeren en waarvan ik het eindrapport heb mogen ontvangen. Dit evaluatierapport kwam tot stand na een omstandige bevraging van alle actoren verbonden aan de samenwerkingsakkoorden: de gerechtelijke overheden, de justitieassistenten, de gespecialiseerde voorzieningen, de psychosociale diensten van de gevangenissen en de steuncentra. Uit de bevraging bleek dat er dient geïnvesteerd te worden in een geïntegreerd zorgcircuit, namelijk een diversificatie van het zorgaanbod naar verschillende doelgroepen, het creëren van een specifiek zorgaanbod voor onbehandelbare daders, het beter in kaart brengen van het bestaande zorgaanbod, het werken aan zorgcircuits waarbij de dader een zorgtraject kan doorlopen, het tot stand brengen van meer overleg en samenwerking tussen de hulpverleningsinstanties, het uitbreiden van de samenwerkingsakkoorden naar de residentiële instellingen en het voorzien van pretherapie in de gevangenissen.

Om de reïntegratie van seksuele delinquenten in de maatschappij te verbeteren dienen er dus enerzijds reeds tijdens de detentie voldoende mogelijkheden te bestaan inzake het volgen van pretherapie en motivatiebevorderende technieken en dient er een betere doorstroom te zijn naar de hulpverlening.