Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1314

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 11 februari 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Ziekenhuizen - Gebrek aan spoedartsen

ziekenhuis
geneeskundige noodhulp
tekort aan arbeidskrachten
dokter

Chronologie

11/2/2011Verzending vraag
16/9/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1314 d.d. 11 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De wat triestige anekdote van een communicatief debacle in het Brusselse kinderziekenhuis Koningin Fabiola, blijkt een illustratie van een nijpend tekort aan spoedartsen. Blijkbaar zijn de Belgische ziekenhuis momenteel op zoek naar 1 200 spoedartsen, waarbij iedereen hoopt dat deze niet alleen vakkundig maar ook taalkundig zullen zijn.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Beaamt de geachte minister het acute tekort aan spoedartsen in gans België en onderschrijft zij de geraamde nood aan extra 1 200 spoedartsen? Zo niet, hoe schat zij dit probleem dan wel in, met welke kwantificering? Zo ja, hoe verklaart zij het ontstaan van dit nu als acuut omschreven tekort? Beschikte zij niet over eerdere signalen die deze negatieve evolutie aangaven? Scheelt er dan iets aan de monitoring van wat onze gezondheidszorg noodzaakt?

2) Welke maatregelen ondernam of plant zij om aan dit tekort te verhelpen? Zal zij de numerus clausus voor artsen veranderen? Zal zij bepaalde specialismen contigenteren? Hoe zal zij de urgentiegeneeskunde meer promoten? Kan de minister dit toelichten, illustreren? Bestaat hiervoor een actieplan?

3) Op welke termijn zal het probleem van te weinig spoedartsen volgens haar opgelost zijn? Kan zij ons hierover waarborgen geven?

Antwoord ontvangen op 16 september 2011 :

Het gaat inderdaad om een spijtig communicatief voorval, te meer omdat de moeder van het kind Frans sprak en dat er eveneens Nederlandssprekend personeel aanwezig was. Bovendien komen de in de media vermelde klinische symptomen niet met de werkelijkheid overeen.

Maar laten we naar de grond van uw vraag gaan namelijk de spoedartsen, maar ook de artsen acute geneeskunde.

1. Verschillende factoren komen hier samen. Ten eerste moeten alle artsen in opleiding, ongeacht de specialisatie waar ze voor gaan, mee wacht lopen op spoedgevallen. Ten tweede is de specialisatie van spoedarts van recente datum. Vanaf 2005 werd het pas een echte specialisatie in die zin dat het niet bovenop een andere specialisatie meer kan. Voordien was er nog het brevet acute geneeskunde met 120 uren opleiding. Maar deze carrièrekeuze is minder interessant geworden (In Vlaanderen wordt het brevet trouwens niet meer georganiseerd en in Wallonië vaak enkel nog voor de huisartsen). De opleiding tot spoedarts of arts acute geneeskunde duurt langer, dus het zal tijd vragen om er voldoende op te leiden. Ten derde meer en meer artsen-specialisten kiezen om een privé-praktijk los van een ziekenhuis uit te bouwen. Dat betekent ook dat ze niet deelnemen aan de wacht van het ziekenhuis, waardoor deze werkkrachten onttrokken worden aan deze dienstverlening en anderen het moeten overnemen. Tot slot is sinds februari dit jaar de Europese arbeidstijdsrichtlijn van toepassing, met een dubbel effect wat betreft de diensten spoed en de Medische urgentie groep (MUG). De spoedartsen in loondienst en de artsen in opleiding mogen volgens die richtlijn niet zoveel uren meer presteren als ze in het verleden deden. Dit kan hier en daar een acuut tekort genereren waarvoor de betrokken diensten in de loop van de volgende maanden een praktisch werkbare oplossing moeten vinden.

Het cijfer van 1 200 dat in de pers wordt geciteerd betreft in geen geval het huidig acuut tekort. Het cijfer betreft het resultaat van een eenvoudige berekening om, onder een aantal hypothesen, alle plaatsen in te vullen volgens de erkenningsnormen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 27 april (houdende vaststelling van de normen waaraan een functie voor intensieve zorg moet voldoen om erkend te worden) en 10 augustus 1998 (houdende vaststelling van de normen waaraan een functie “mobiele urgentiegroep” (MUG) moet voldoen om te worden erkend). In een berekening van de nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening is er sprake van tussen de 1120 en de 1470 FTE om alle genormeerde plaatsten in te vullen. Volgens de berekeningen van de nationale raad waren er in 2008 een totaal van 711 FTE beschikbaar (op een totaal van 1 772 koppen ; merk hier reeds bijkomende ruimte om mensen in te zetten). Volgens die berekeningen zou het over een tekort gaan van 400 tot 700 FTE. Het gaat dus niet over een negatieve evolutie in de zin van een leegloop van diensten spoed. Het gaat om een trager dan voorziene invulling van de geprogrammeerde plaatsen.

2. De maatregelen die intussentijd reeds zijn genomen zijn de volgende :

  1. In het kader van de contingentering (koninklijk besluit van 12 juni 2008 ; gewijzigd door het koninklijk besluit van 7 mei 2010) zijn de minima voor de artsen acute geneeskunde en spoedgeneeskunde verdubbeld naar dertig per jaar. Het gaat wel degelijk om minima. Er mogen er meer worden opgeleid. De cijfers uit het verleden laten zien dat de minima doorgaans gehaald worden.

  2. Aan de Hoge Raad van Geneesheer-specialisten en Huisartsen is gevraagd de problematiek van de stageplaatsen te bestuderen. De Planningscommissie medisch aanbod stelde in haar advies van 16 juni 2009 terecht dat met de huidige opleidingscapaciteit dat tekort enkel binnen 10 jaar kan opgevangen worden. Ze wijst het aantal stageplaatsen aan als de bottleneck om de input te verhogen.

    Deze bottleneck bestaat er ook voor andere specialisaties waarvoor er een duidelijk tekort is, zoals huisartsen, geriaters. De contingentering beperkt dus niet de instroom voor deze specialisatie. In tegendeel de contingentering zorgt ervoor dat de knelpuntspecialisaties geïdentificeerd en dus ook opgevolgd worden.

  3. De overgangsmaatregelen voor de personeelsnormen voor de functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg” en de functie “mobiele urgentiegroep” zijn verlengd tot 31 december 2012.

  4. In navolging van het beleid van mijn voorganger zijn de experimenten met de Paramedisch interventie Team (PIT) verdergezet. PIT staat voor. Concreet gaat het over ambulances die extra bemand worden met verpleegkundigen met een specialisatie spoed. Er is momenteel in het kader van dit experiment ervaring met 17 PIT’s in evenveel verschillende regio’s. Deze ervaring toont onder meer aan dat de PIT, zonder kwaliteitsverlies in de dienstverlening, taken van de MUG kunnen overnemen. Dit kan een aanzienlijke verlichting betekenen qua reële inzet van spoedartsen en artsen acute geneeskunde.

3. Uit voorgaande blijkt dat de problematiek minder groot is dan dat men uit de media zou opmaken. Het heeft ook minder te maken met onverwachte gebeurtenissen dan met een realisatie van een programmatie die over een langere termijn zal moeten worden uitgesmeerd. Het is evident dat het verschil tussen de normering en de realiteit sneller dan binnen tien jaar weggewerkt moet zijn. Hiervoor heb ik de passende maatregelen getroffen. Belangrijk is in de volgende jaren goed op te volgen of een tempoverhoging van instroom in de opleiding enige soelaas geeft. Verder is een overleg met de sector gepland om na te gaan bij welke bijkomende maatregelen van de sector er nog vanuit de federale overheid een interventie nodig is.