Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1219

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 8 februari 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Oriënteringscomité en Wetenschappelijk Comité voor de economische begroting - Vertegenwoordigers - Aanstellingsmodaliteiten - Samenwerkingsakkoord

gewesten en gemeenschappen van België
samenwerkingsakkoord (Belgisch institutioneel kader)
begrotingsbeleid

Chronologie

8/2/2011Verzending vraag
19/5/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1219 d.d. 8 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op 26 mei 1999 sloten de Federale Staat, de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest, het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een samenwerkingsakkoord houdende de aanstellingsmodaliteiten voor de vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten in het Oriënteringscomité en het Wetenschappelijk Comité voor de economische begroting, zoals die zijn opgericht krachtens de artikelen 115 en 116 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.

Kan de geachte minister mij een stand van zaken over de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord verstrekken, met hierbij onder andere de volgende gegevens:

1) Hoe wordt dit samenwerkingsakkoord aangestuurd, wie zorgt voor de regie? Hoe evalueert de geachte minister de kwaliteit van de synergie? Behoudt dit akkoord de noodzakelijke relevantie?

2) Welke kosten zijn er aan dit samenwerkingsverband verbonden: personeel, administratieve en technische werkingskosten, investeringen, eventuele subsidies, enz.? Hoe evolueerden die kosten jaarlijks sinds 2006? Hoe evalueert en duidt hij deze ontwikkelingen?

3) Tot welke concrete maatregelen, plannen, systemen, enzovoort, leidde dit samenwerkingsakkoord? Kan hij die detailleren en evalueren?

4) Vervullen de betrokken partners op een gelijkwaardige wijze hun opdrachten binnen dit samenwerkingsverband, of stelt hij verschillen vast? Zo ja, welke en met welke redenen?

5) Hoe wordt de afbakening van bevoegdheden gerespecteerd in deze samenwerking? Beweegt de federale overheid zich niet oneigenlijk binnen de actieradius van de gewesten?

Antwoord ontvangen op 19 mei 2011 :

1, 3, 4 en 5. Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) werd bij wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen opgericht met het oog op de hervorming van het apparaat voor de statistiek en de economische vooruitzichten van de federale regering. Het INR is een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid en werkt onder het gezag van de minister van Economie.

Op 26 mei 1999 sloten de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten een samenwerkingsakkoord houdende de aanstellingsbepalingen voor de vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten in het Oriënteringscomité, het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting en het Wetenschappelijk Comité voor de Nationale Rekeningen.

Hoewel het Oriënteringscomité sinds 2003 niet meer actief is, neemt de samenwerking tussen het INR en de gemeenschappen/gewesten diverse vormen aan:

De eerste heeft betrekking op de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten in het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting. Met toepassing van het samenwerkingsakkoord van 26 mei 1999 worden door de regeringen van de gewesten en de gemeenschappen vertegenwoordigers aangewezen. Deze vertegenwoordigers hebben in het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting dezelfde bevoegdheden als de gewone leden. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt tussen de vertegenwoordigers en de gewone leden op het vlak van uitnodigingen voor de vergaderingen, het vooraf ontvangen van de voorstellen van economische begroting (tabellen), interventies tijdens de vergaderingen of het uitbrengen van een advies over de economische begroting.

Tot nu toe heeft het secretariaat van het INR nog geen opmerkingen van de gemeenschappen en de gewesten ontvangen aangaande een of ander probleem rond de vergaderingen van het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting.

Gezien het belang van sommige parameters uit de economische begroting bij de toepassing van de bijzondere financieringswet, is het belangrijk dat de gewesten en de gemeenschappen vertegenwoordigd zijn in het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting. De economische begroting is dus een macro-economisch beleidsinstrument. In dit verband moet worden verduidelijkt dat de opmaak van de begroting van de Federale Staat en van de verschillende entiteiten geen opdracht is van het Instituut voor de Nationale Rekeningen.

De tweede betreft de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten in het Wetenschappelijk Comité voor de Nationale Rekeningen. Overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 26 mei 1999 worden door de regeringen van de gewesten en de gemeenschappen waarnemers aangewezen. Deze waarnemers hebben geen stemrecht, in tegenstelling tot de andere leden. Toch wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de waarnemers en de gewone leden op het vlak van uitnodigingen voor de vergaderingen en het vooraf ontvangen van de voorbereidende documenten over de cijfers of methodes.

Tot nu toe heeft het secretariaat van het INR nog geen opmerkingen van de gemeenschappen en de gewesten ontvangen over een of ander probleem rond de vergaderingen van het Wetenschappelijk Comité voor de Nationale Rekeningen.

De derde gaat de rechtstreekse contacten aan die het INR onderhoudt met de gewesten en de gemeenschappen in het kader van de werking van de Hoge Raad voor de Statistiek. De Hoge Raad voor de Statistiek is een adviesorgaan dat rechtstreeks afhangt van de minister van Economie. Hij draagt bij aan de opstelling van alle statistieken van algemeen belang en ziet toe op de statistische activiteiten van de federale en geregionaliseerde instellingen. De Hoge Raad voor de Statistiek heeft echter niet enkel een adviserende rol. Hij kan ook het initiatief nemen tot schrapping van sommige statistieken of tot opstelling van nieuwe. De Raad is dus een belangrijk orgaan in het voorbereidingsproces voor beleidsbeslissingen in België.

De vierde heeft betrekking op de voorbereiding van de statistieken betreffende de overheidsfinanciën. Inderdaad, het INR is belast met de voorbereiding van de Belgische monitoring terzake. De statistieken betreffende de overheidsfinanciën (SOF) worden opgesteld in het conceptuele kader van het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen (SEC95). Daartoe worden er met de gewesten en de gemeenschappen bilaterale betrekkingen onderhouden. Momenteel wordt er een nieuw protocol uitgewerkt voor een betere inzameling van gegevens van de plaatselijke autoriteiten die afhangen van de gewesten en de gemeenschappen.

2) Krachtens artikel 120 van de wet van 21 december 1994 ontvangt het INR elk jaar een subsidie van de Staat die op de begroting van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie is ingeschreven.

De kosten voor de opstelling en de publicatie van de nationale en regionale rekeningen en van de economische begroting worden door de bevoegde instellingen ten laste genomen, in dit geval het Planbureau voor de economische begroting en de NBB voor de nationale en regionale rekeningen. De aan het INR toegekende subsidie is bijna uitsluitend bedoeld om de vergoedingen verbonden aan het presentiegeld voor de verschillende wetenschappelijke comités te betalen. Er zijn bijgevolg noch werkingskosten noch eigen investeringen. Sinds 2006 bedraagt het aan de leden van de wetenschappelijke comités uitbetaalde presentiegeld in totaal precies 39 600 euro (zijnde 396 zitpenningen over vijf jaar).

Elk jaar worden de rekeningen van het INR door de leden van de raad van bestuur goedgekeurd en door de minister van Economie samen met de bewijsstukken van de uitgaven naar het Rekenhof gestuurd. Het Rekenhof heeft nog nooit opmerkingen hierover gemaakt.