Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1213

van Jacques Brotchi (MR) d.d. 8 februari 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Opstellen van een kadaster van verpleegkundigen

verplegend personeel
verpleegkundige verzorging
beroep in de gezondheidszorg

Chronologie

8/2/2011Verzending vraag
17/5/2011Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-250

Vraag nr. 5-1213 d.d. 8 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

Ik heb onlangs verschillende verenigingen van verpleegkundigen ontvangen. Ze hebben hun ontevredenheid geuit over het gebrek aan een kadaster van verpleegkundigen. Ik kan hun slechts gelijk geven. Het is immers niet alleen belangrijk te weten met hoeveel ze zijn, maar ook of ze al dan niet geregistreerd bij het RIZIV, het statuut van bediende of zelfstandige hebben, werken in een ziekenhuisinstelling, een RVT of bij de patiënt thuis.

Ik heb u en uw voorganger al vaak vragen gesteld over deze problematiek. Ik kan echter niet anders dan vaststellen dat dit dossier al vijf jaar een beetje vastzit.

Ik vind nochtans dat de oprichting van dat “kadaster van verpleegkundigen” absoluut noodzakelijk is. De AUVB (Algemene Unie Verpleegkundigen van België) vraagt in haar Memorandum – ik citeer : “..de realisatie van het verpleegkundige kadaster - zowel op federaal niveau voor wat betreft het beroep in zijn geheel als op het niveau van het RIZIV voor wat betreft de thuisverpleging - teneinde betrouwbare en up-to-date gegevens te bekomen over de verpleegkundige populatie en haar eigenschappen”. Daarmee zou men, onder meer, een klaarder beeld van de situatie kunnen krijgen en kunnen anticiperen op de behoeften. De human resources in deze sector dreigen immers geleidelijk aan weg te vallen en de medische zorg in het algemeen dreigt eronder te lijden!

Mevrouw de minister,

Waarom is dat dossier nog niet tot een goed einde gebracht? Betwijfelt u het nut van dit kadaster?

Welke moeilijkheden verhinderen de invoering van dit kadaster?

Antwoord ontvangen op 17 mei 2011 :

Het lijkt me dat nog niet alle informatie goed is doorgedrongen tot alle gelederen van de beroepsverenigingen van verpleegkundigen.

Hierbij volgt een wat uitgebreidere schets van de huidige situatie.

Doorgaans wordt met het kadaster in deze context de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld (koninklijk besluit (KB) 78 artikel 35quaterdecies). Zoals u weet heeft deze databank drie doelstellingen, we vatten ze samen:

  1. De gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de opdrachten van de Planningscommissie;

  2. De uitvoering van de reglementaire opdrachten van de administraties mogelijk maken;

  3. De communicatie met en tussen de gezondheidswerkers verbeteren.

Dit zijn zeer ambitieuze doelstellingen die mijn voorgangers en ikzelf steeds zeer ernstig hebben genomen. Dat betekent dus ook dat voor een gedegen aanpak is gekozen. Dat zal verder duidelijk worden.

Omdat de basis van een goede planning van de beroepsbeoefenaars een juiste telling is van zij die erkend en geregistreerd zijn, is van bij de aanvang van de ontwikkeling van de database hiermee gestart. Dat gaat dus over doelstelling twee: de reglementaire opdrachten van de administratie. Zij vormen de basis van de registratie.

Zonder registratie of erkenningen kan men in België geen wettelijke geneeskunde, ook niet buiten de ziekteverzekering uitoefenen. Prioritair in het verleden hierbij waren de artsen. Zij vormen immers de centrale beroepsgroep in de zorgverlening en dus ook in het koninklijk besluit (KB) 78. Later zijn tandartsen, kinesitherapeuten, zorgkundigen, verpleegkundigen en andere beroepsgroepen in het kadaster gevolgd.

Laten we hier ook het onderscheid introduceren tussen de “records”, de personen in de databank, en de “velden”, de gegevens die over die personen worden verzameld. Het belang hiervan wordt onmiddellijk duidelijk.

Wat betreft de exhaustiviteit van de personen, dat willen zeggen zorgen dat alle verpleegkundigen in het kadaster zitten, hebben mijn diensten de voorbije jaren een immens werk verzet. Elke individueel record werd gecontroleerd. Van elke papieren registratiefiche van elke verpleegkundige werd gecheckt of hij in het bestand is opgenomen.

Er was hier sprake van meer dan 175 000 records, dit wil zeggen verpleegkundigen die ooit geregistreerd zijn geweest, inclusief mensen in het buitenland en overledenen. Op dat vlak is de databank sinds begin 2010 volledig.

Op basis daarvan werden de eerste officiële statistieken eind 2010 gepubliceerd : aantallen volgens leeftijd, geslacht, gewest, provincie en eventuele specialisatie. Ze zijn op de website van de FOD Volksgezondheid voor het publiek raadpleegbaar:

http://www.health.belgium/eportal/Healthcare/healthcareprofessions/Statistiquesannuelle/index.Htm

Merken we hierbij op dat de erkende specialisaties van de verpleegkundigen reeds van bij de aanvang in het kadaster zijn geïntegreerd, waardoor voor deze specifieke groepen reeds vroeger statistieken over het jaar 2008 zijn gepubliceerd.

Parallel hieraan werd een planningsmodel voor toekomstprojecties ontwikkeld voor alle beroepsgroepen waar de Planningscommissie bevoegd voor is.

Dat model definieert als het ware de informatie dat voor de planning nodig is. De parameters waarmee het model gevoed wordt zijn immers de parameters waarvoor er informatie moet verzameld worden. Ook dit is een essentiële stap in de opbouw van het kadaster (cfr doelstelling 1 van de federale databank). Voor deze parameters werden de mogelijke gegevensbronnen opgelijst. We spreken begin 2009. Eén van die gegevensbronnen met de hoogste potentie bleek de datawarehouse van de arbeidsmarkt te zijn. In de datawarehouse van de arbeidsmarkt worden, de naam zegt het zelf, alle arbeidsmarkt gegevens van de België, werknemers en zelfstandigen, op individueel en anonieme wijze verzameld.

Om de Planningscommissie verder in haar werkzaamheden te ondersteunen werd einde 2009 eveneens een toevallige steekproef van 2000 verpleegkundigen uit het kadaster met een uitgebreide vragenlijst bevraagd.

De resultaten van deze bevraging werden in het jaar 2010 in de Planningscommissie besproken. Uit de resultaten blijkt onder meer dat 80 % van de verpleegkundigen op het ogenblik van de bevraging de functie van verpleegkundige uitoefent. Zo’n 20% is dan niet meer werkzaam als verpleegkundige, circa de helft hiervan is niet (langer) beroepsactief en de andere helft beoefent een ander beroep dan verpleegkundige uit.

Deze cijfers zijn richtinggevend voor de goede keuze van verdere gegevensbronnen om het kadaster te voeden. Het rapport van deze enquête wordt gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid.

Er werd dus tegelijk aan de bijkomende gegevens, de toe te voegen velden, gewerkt.

Twee projecten zijn hiervan het verdere gevolg 

Hierbij wordt de internationale definities van het World Health Organization (WHO) en de Orgaisatie voor Economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) gevolgd. Verder wordt de groep “practising” opgedeeld in “werkend in ziekenhuizen”, “werkend in de thuiszorg” en “werkend in rustoorden of Rust- en verzorgingstehuuizen (RVT’s)”. Uit de hogervermelde enquête weten we intussen dat er een belangrijke overlap is tussen die sectoren. Een rapport hierover wordt in het jaar 2011 verwacht. Het zal tegelijk een globaal en een zeer gedetailleerd beeld geven van de verpleegkundigen in België. De resultaten hiervan zullen in de werkzaamheden van de Planningscommissie worden opgenomen. Deze studie zal eveneens ideeën genereren om, indien nodig, eventuele aanpassingen te voorzien aan de wet van het kadaster.

Mogen wij u erop wijzen dat de werkgroep van de verpleegkundigen, waar de beroepsverenigingen zijn vertegenwoordigd, van bij de aanvang zeer nauw bij deze werkzaamheden werd betrokken.

Over de derde doelstelling van het kadaster, de communicatie met en tussen de zorgverleners, zullen we hier niet verder uitweiden. Wat we wel in het kort kunnen zeggen is dat deze zich vooral kadert in authentificatie van zorgverleners binnen het e-health-platform en dat later wellicht, indien de mensen en middelen ons dat toelaten, een webbased opvolging van de individuele erkenningsdossiers volgt.