Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11126

van Fatiha Saďdi (PS) d.d. 13 februari 2014

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

Clandestiene immigratie - Frauduleuze vaderschapserkenning - Werkgroep - Resultaten - Cijfergegevens

illegale migratie
politiek asiel
afstamming
fraude
asielzoeker

Chronologie

13/2/2014Verzending vraag
27/3/2014Antwoord

Vraag nr. 5-11126 d.d. 13 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Frans)

In uw strijd tegen de clandestiene immigratie hebt u begin oktober 2013 in de pers een bijzonder gevoelig hoofdstuk in de strijd tegen de schijngezinnen aangepakt, namelijk de frauduleuze vaderschapserkenningen met het oog op het bekomen van een wettelijke verblijfsvergunning.

Het gaat niet om een nieuw fenomeen; het is genoegzaam gekend bij de Dienst Vreemdelingen en bij de ambtenaren van de burgerlijke stand, maar het Belgische afstammingsrecht maakt het vermoeden of vaststellen van een frauduleuze erkenning moeilijk. De algemene principes van dat recht zijn immers gebaseerd op twee begrippen: de biologische waarheid en de sociaal-affectieve werkelijkheid.

Met betrekking tot de strijd tegen valse afstammingen heeft het Grondwettelijk Hof er in zijn arrest nr. 139/2013 van17 oktober 2013 op gewezen dat de weigering om akte te nemen van een vaderschapserkenning louter op grond van een DNA-test afbreuk doet aan het evenwicht dat de wetgever heeft trachten te bereiken.

Administratief valt de erkenning onder artikel 52 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 dat bepaalt wat volgt: “Het familielid dat zelf geen burger van de Unie is en zijn familieband overeenkomstig artikel 44 bewijst, dient een aanvraag in voor een verblijfkaart van familielid van een burger van de Unie bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 19ter.” Voor het huwelijk bestaat er een procedure in geval van twijfel over de eindopzet van de handeling, maar voor de vaderschapserkenning niet. Als aan de vormvereisten is voldaan, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand zich op geen enkele wettelijke bepaling beroepen om zich ertegen te verzetten. Hij kan eventueel weigeren de akte op te stellen als de erkenner niet over zijn volle geestelijke vermogens beschikt. De erkenner kan zich dan nog altijd in een andere Belgische gemeente aandienen tot zijn erkenningsverzoek ergens wordt aanvaard.

Ingeval van twijfel kunnen de ambtenaren van de burgerlijke stand het dossier alleen voor advies overzenden aan de procureur des Konings. Het is dan aan de procureur om de rechtbank van eerste aanleg te verzoeken de verdachte erkenning te vernietigen. Ongelukkig genoeg blijkt het parket echter even machteloos, want volgens de jongste cijfers werd op de 236 onderzoeken die werden geopend in 2012 en 2013 en waarvan sommige overigens nog steeds lopen, slechts in vier gevallen om de vernietiging van de erkenning verzocht.

Mevrouw de staatssecretaris, kunt u me inlichten over de resultaten van de werkgroep die u in oktober 2013 hebt opgericht om een objectieve kijk op deze vorm van fraude te krijgen teneinde hem doeltreffender te bestrijden? Welke maatregelen zult u nemen?

Zou u op grond van de cijfers uitgesplitst naar 2012 en 2013 tevens kunnen meedelen of het fenomeen al dan niet uitdijt?

Antwoord ontvangen op 27 maart 2014 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op haar vraag.

Zoals u terecht opmerkt, is dit een complex gegeven waarbij met alle aspecten rekening gehouden moet worden. De werkgroep staat pas aan het begin van zijn werkzaamheden. Hij denkt na over de beste manier om het fenomeen te kunnen indijken door middel van wetgevende wijzigingen waarbij de rechten van iedereen worden gerespecteerd.

Door de afwezigheid van statistieken over het aantal erkenningen, kan de exacte grootte van het fenomeen niet correct geëvalueerd worden. De enige gegevens waarover wij beschikken betreffen het aantal onderzoeken dat werd opgestart op initiatief van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) in het kader van de dossiers die hen werden voorgelegd: in 2012 heeft de DVZ naar het parket geschreven voor 175 dossiers; in 2013 voor 288 dossiers. Er is bijgevolg een stijging van het aantal onderzoeken dat werd opgestart door de Dienst Vreemdelingenzaken, maar deze cijfers op zich laten nog niet toe conclusies te trekken aangezien de onderzoeken die worden opgestart door andere betrokken actoren (gemeentelijke administraties, Buitenlandse Zaken, …) niet werden opgenomen in deze cijfers.

De werkgroep onderzoekt dan ook de mogelijkheden om de statistieken te verbeteren.