Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11058

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 5 februari 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

de bestrijding van hondsdolheid

hondsdolheid
infectieziekte

Chronologie

5/2/2014Verzending vraag
22/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4660

Vraag nr. 5-11058 d.d. 5 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Wereldwijd overlijdt om de tien minuten iemand aan hondsdolheid. Die ernstige ziekte gaat van besmette dieren onder meer naar mensen over via speeksel of contact met wonden of beten. Hoewel ons land zeker niet tot de risicolanden behoort, blijkt vooral de import van dieren uit andere landen toch een wezenlijk risico voor hondsdolheid te creëren. Dit heeft vooral te maken met de nabijheid van echte risicolanden, zoals Frankrijk en Spanje, maar ook landen van waaruit veel mensen naar ons land reizen, zoals Roemenië, Slovakije en Polen. Er rijst een erg specifiek, maar ook ernstig probleem bij hondsdolheid, vooral omdat er geen test bestaat om de ziekte bij levende dieren op te sporen. De ziekte kan zich bij honden manifesteren tot zes maanden na de besmetting en het besmettingsgevaar voor mensen ontstaat al twee weken voordat het dier symptomen vertoont.

Dat alles maakt hondsdolheid tot zo'n gevaarlijke en moeilijk beheersbare ziekte. Juist daarom lijkt een adequaat beleid aangewezen.

Bevestigt de minister het gevaar en de moeilijke beheersbaarheid van hondsdolheid, waarbij zowel de aard van de ziekte als de nabijheid van risicolanden een specifieke rol spelen? Op welke wijze wordt momenteel gewerkt om dit gevaar, vooral door de import van besmette dieren - waarvan de besmetting niet is vast te stellen - aan te pakken? Ontwikkelde Volksgezondheid een specifiek beleid? Zo ja, met welke maatregelen en effecten? Zo niet, is hondsdolheid onvoldoende relevant daarvoor? Zijn er contacten met de gemeenschappen met het oog op een preventieve aanpak, informatiecampagnes, contacten met huisartsen enzovoort? Zijn over dit gevaar afspraken met Binnenlandse Zaken inzake het optreden van de politie, of met Financiën voor het optreden van de douane?

Antwoord ontvangen op 22 april 2014 :

In België werden de laatste decennia geen gevallen van hondsdolheid vastgesteld bij mensen dankzij het preventieve vaccinatiebeleid dat gevoerd wordt bij risicopersonen en dankzij de post exposure profylaxis, een snelle medische interventie, na een mogelijke blootstelling aan het virus. 

Wanneer er zich een geval van hondsdolheid voordoet bij een mens of bij een dier, moet dit verplicht gemeld worden bij de bevoegde autoriteiten door de behandelde arts of door de dierenarts. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) beschikt over de noodzakelijke tests om een diagnose te stellen bij zowel mensen als dieren.

Wat uw vragen inzake preventie betreft, moet ik u uiteraard verwijzen naar mijn collega’s van de Gemeenschappen, maar ik kan u in elk geval zeggen dat de preventie bij reizigers het klassieke schema volgt en dus wordt uitgevoerd door de travel clinics en de huisartsen, conform aan de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisaties.

Wat de post exposure behandeling betreft, deze omvat het toedienen van een rabiësvaccin, en indien nodig de specifieke menselijke immunoglobinen, waarvan een stock bestaat bij het WIV, om desgevallend het hoofd te bieden aan een schaarste.

Wat hondsdolheid bij dieren betreft, bestaat het grootste risico uit de illegale import van besmette huisdieren (honden, katten en fretten) uit besmette gebieden (voornamelijk uit Afrika, maar ook Azië, Midden en Zuid-Amerika, Centraal en Oost-Europa). Er is een afdoende Europese verordening, een effectief controleorgaan (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen: FAVV) en een erkend laboratorium (WIV-ISP) operationeel in België. De controle op de import van huisdieren gebeurt door de diergeneeskundige inspecteurs van het FAVV. De inspecteur controleert of de nodige papieren en certificaten in orde zijn en indien dit niet het geval is, kan de inspecteur beslissen om het dier te euthanaseren uit voorzorg. Jaarlijks worden op deze manier verschillende honden geëuthanaseerd in opdracht van het FAVV. Het systeem kan echter onmogelijk alle import controleren (onder andere wegtransport is moeilijk systematisch te controleren).

De Europese verordening inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren (998/2003/CE) vereist dat de dieren moeten geïdentificeerd worden door een erkend dierenarts in het land van herkomst, een geldige rabiësvaccinatie krijgen en vervolgens moet het bloed van het dier gecontroleerd worden door een EC-erkend laboratorium. Het erkende laboratorium gaat na in het bloed of het dier voldoende beschermd is tegen rabiës en rijkt hiervoor een officieel certificaat uit. In België is het WIV-ISP als enige laboratorium erkend om deze test uit te voeren. Het WIV controleert op jaarbasis tussen de 2000 en 3000 bloedstalen van honden, katten en fretten. Indien het dier voldoende bescherming heeft, dan mag het België (of de EU) binnenkomen ten vroegste vanaf 3 maanden na de datum van de bloedafname van de test. Deze wachtperiode heeft te maken met de incubatieperiode van rabiës en is een extra voorzorgsmaatregel indien het dier besmet werd met het virus vooraleer de vaccinatie plaatsvond.