Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11039

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 5 februari 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

de monitoring van het medicatiegebruik in zorgcentra

sociale voorzieningen
geneesmiddel
inspectie van geneesmiddelen
ziekenhuis
verplegend personeel

Chronologie

5/2/2014Verzending vraag
22/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4425

Vraag nr. 5-11039 d.d. 5 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het antwoord van de minister op de schriftelijke vraag nr. 5-6313 noopt mij tot enkele bijkomende vragen :

1) Het geformuleerde antwoord gaat voornamelijk in op de situatie in de ziekenhuizen. Het doctoraatsonderzoek waaraan ik refereerde en ook de vraag concentreerden zich op de woonzorgcentra. De vraag blijft dus hoe de geachte minister de kwaliteit van de monitoring van het medicatiegebruik in woonzorgcentra evalueert en welke initiatieven gepland worden om deze te verbeteren?

2) Het antwoord gaat amper in op de rol van de verpleegkundigen. Het project met betrekking tot de klinische farmacie situeert zich wederom in de ziekenhuizen en geeft geen duidelijke rol en ondersteuning aan de verpleegkundigen. In de andere argumenten blijft de rol van de verpleegkundige afwezig. Een cruciaal aspect voor de verbetering van de farmacotherapeutische zorg in de woonzorgcentra is immers de betrokkenheid van de verpleegkundigen. Zij kunnen patiënten meer continu opvolgen mits ondersteuning en hun bevindingen nauwgezetter rapporteren aan artsen. Artsen kunnen die informatie immers concreet gebruiken bij het optimaliseren van hun voorschriften. In een evaluatie van de trigger tool - waaraan de eerdere vraag refereerde - ervoer 83% van de huisartsen de verpleegkundige voorbereiding als zeer waardevol, met mogelijkheden tot verbetering van de farmacotherapeutische zorg (waardevol werd beschouwd als een score >= 7 op 10).

3) Er blijkt begripsverwarring in het antwoord wat betreft de benaming "trigger tool". Deze term en het concept werden origineel ontwikkeld in het kader van een recent doctoraatsonderzoek. Het is dus niet mogelijk dat deze reeds gekend is of gebruikt is door andere personen. Er bestaan echter wel andere instrumenten die eveneens "trigger tools" worden genoemd en die passen in de definitie zoals vermeld in het antwoord van de minister. De "DRP trigger tool" die in dit doctoraatsonderzoek werd voorgesteld, draagt de volgende kenmerken (1) heeft niet tot doel de farmacovigilantie rapporteringen via gele briefjes, gericht op het opsporen van nieuwe bijwerkingen van geneesmiddelen, ongekend in die populatie, te verbeteren, (2) heeft niet tot doel om alarmen te genereren op basis van interacties tussen geneesmiddelen of ongeschikte geneesmiddelen in medicatiefiches en (3) is geen methode van dossieronderzoek met retrospectieve analyse. De ontwikkelde trigger tool beoogt wel (1) de creatie van lijsten van klachten die bij individuele residenten kunnen voorkomen als gevolg van hun geneesmiddelengebruik, (2) de mogelijkheid te creëren voor verpleegkundigen om met die lijsten na te gaan welke klachten zich voordoen bij de residenten (gerichte screening), (3) het faciliteren van de rapportage van klachten van residenten door verpleegkundigen aan artsen, (4) het stimuleren van een performant interdisciplinair geneesmiddelenoverleg, (5) een stap verder te zetten dan de registratie van geneesmiddelengebruik, zoals bijvoorbeeld in de RAI, of het registreren van incidenten bij het Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten (FAGG).

4) Hoe zal de geachte minister een verder beleid uitbouwen wat betreft concrete acties, waarbij meer aandacht wordt gevraagd voor deze problematiek bij de betrokken opleidingsinstanties en bij de benoeming van de competenties van de verschillende functies?

5) De geachte minister maakte melding van de voorbereiding van een koninklijk besluit door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) dat de mogelijkheid zal bieden aan twintig projecten om het medisch-farmaceutisch zorgbeleid te verbeteren. Ik hoop dat in de projecten verpleegkundige inbreng in het multidisciplinair overleg aangemoedigd wordt en dat verbeterinitiatieven zoals de "DRP trigger tool" de mogelijkheid krijgen om binnen deze projecten verder getest en gefinaliseerd te worden zodat de voordelen ervan ook daadwerkelijk in de praktijk kunnen terechtkomen. Het zou spijtig zijn als er energie en middelen zouden verloren gaan door niet verder te bouwen op het reeds uitgevoerde werk en iedereen terug vanaf nul te laten starten.

Antwoord ontvangen op 22 april 2014 :

1) Het onaangepast gebruik van medicatie bij de ouderen met een kwetsbaar zorgprofiel heeft jaarlijks aanleiding tot een belangrijk aantal ziekenhuisopnames. Uit de literatuur blijkt dit tot 18% van de ziekenhuisopnamen bij ouderen medicatiegerelateerd is. In deze problematiek zijn op de eerste plaats de patiënt en alle zorgverstrekkers in de verschillende settings betrokken. Deze multidisciplinaire zorgverstrekking heeft er ons toe aangezet om in de voorbije jaren het BelRAI- instrument te ontwikkelen. Meer bepaald verwijs ik naar het aanhangsel 7 van het Protocol 3-akkoord, dat door de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid van 18 juni 2012 werd goedgekeurd. Dank zij dit akkoord bestaat nu reeds een structurele financiering. In de komende weken zullen mijn diensten, in samenwerking met de Gewesten en Gemeenschappen, een implementatieplan voor het gebruik van het BelRAI-instrument in de woonzorgcentra, de thuiszorg en de acute ziekenhuiszorg voor kwetsbare ouderen voorbereiden. Het veralgemeend gebruik van het BelRAI-instrument is tevens voorzien in het “Actieplan e-gezondheid 2013-2018” op de Ronde Tafel eHealth van 20 december 2012 werd voorgesteld.

Er is dus op dit ogenblik nog geen georganiseerde monitoring van het medicatie-gebruik in de rustoorden, de operationele planning ervan is in voorbereiding.

Het thema van een kwaliteitsvolle en betaalbare farmacotherapie voor rusthuisbewoners ligt me evenwel nauw aan het hart. Het is dan ook wenselijk in de komende jaren het geneesmiddelenverbruik en het geneesmiddelenproces in de rustoorden te wijzigen aan de hand van een aantal aanbevelingen en richtlijnen voor de sector. Samen met de andere bevoegde ministers heb ik in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid mijn akkoord gegeven aan een studie van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeits-verzekering (RIZIV) (totale duurtijd = 3 jaar). Het doel is om te komen tot een efficiënter en rationeler geneesmiddelengebruik in de rustoorden, waarbij een rationeler voorschrijfgedrag en een beter proces van aflevering en toediening van medicatie vooropstaat. Naast het kwaliteitsvolle aspect, wordt er eveneens een vermindering in volume en uitgaven beoogd.

De implementatie van de studie gebeurt door 30 projecten bestaande uit een rustoord voor bejaarden (ROB) of een rust- en verzorgingstehuizen (RVT), de coördinerend en raadgevend arts (CRA) van de instelling, de betrokken huisartsen en huisartsenkringen, en de betrokken apothekers. De projecten organiseren voor minstens 35 rusthuisbewoners een medisch-farmaceutisch overleg op patiëntenniveau. Daarnaast nemen ze deel aan werkgroepen met als doel aanbevelingen en richtlijnen te formuleren rond het gebruik van een geneesmiddelenformularium en het voorschrijven van geneesmiddelen (medicatieschema, doseringsschema), en het volledige geneesmiddelenproces. Een universitaire onderzoeksequipe van de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) en de Université Catholique de Louvain (UCL) begeleidt deze projecten en zal op basis van de wetenschappelijke studie in het najaar van 2016 aanbevelingen formuleren en uittesten, procedures en protocollen opstellen, en kwaliteitsindicatoren ontwikkelen.

2) De verpleegkundige heeft een cruciale rol in het medicatieproces: het beheren, voorbereiden, opslaan, verdelen, het toezicht op het gebruik en het rapporteren van eventuele ongewenste reacties.

Deze rol moet ondersteund worden. Ze is hierbij echter niet alleen, ook de apotheker en de arts hebben een belangrijke plaats en verantwoordelijkheid in dit proces. De huidige evoluties zullen het in de toekomst onder meer mogelijk maken om medicatie via robotisatie, individueel per patiënt en per inname-moment mogelijk te maken. Dit moet fouten voorkomen en tijdswinst in de zorgverstrekking opleveren. In mijn bovengenoemd “Actie-plan e-gezondheid 2013-2018” werd het verplicht elektronisch voorschrijven opgenomen, hierdoor krijgen arts en apotheker een overzicht van de voorgeschreven medicatie en maakt het de controle op mogelijke ongewenste interacties mogelijk. Het elektronisch voorschrift zal aan het elektronisch patiëntendossier van de arts en de zorginstelling worden gekoppeld.

De verpleegkundige zal door deze initiatieven meer tijd vrij krijgen voor de noodzakelijke en specifieke aandacht met betrekking tot het medicatiegebruik. Momenteel wordt een aanpassing voorbereid om het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de functie van de Coördinerend en Raadgevend Arts (CRA) in de RVT-instellingen. Deze zal hierdoor meer mogelijkheden krijgen om ondersteunend op te treden voor de verpleegkundigen en de professionele zorgverleners binnen de woonzorgcentra, zijn collega’s bezoekende huisartsen en de apotheker.

3) De trigger tool voor “Drug Related Problems”, ook Drug Tigger Tool of Trigger Tool For Adverse Drug Event genoemd, zijn terminologieën die vaak door mekaar worden gebruikt. Het betreft het retroposectief of prospectief scannen van patiëntendossiers op het voorkomen van risicofactoren om het mogelijk optreden van geneesmiddelen-gebonden schade te detecteren. In ons land werd er eveneens, zij het beperkt, onderzoek naar verricht door Dr A. Spinewinne (UCL Mont-Godinne). Het betrof een onderzoek in het kader van het gebruik van dit instrument in een ziekenhuisomgeving.

Een andere Trigger tool werd gebruikt in het kader van een onderzoek door Dr T. Dilles (UA) en was toegespitst op de verpleegkundigen in Woonzorgcentra. De studie beschrijft het gebruik van “trigger tool for interdisciplinary drug utilisation review”. Dit hulpmiddel staat de verpleegkundigen bij in het proces van observatie en rapportering. Het betreft een softwareprogramma dat per geneesmiddel een lijst met mogelijke neveneffecten aanlevert die bij bepaalde patiënten kunnen voorkomen. De verpleegkundigen kunnen, op gestandaardiseerde wijze, hun bevindingen aan de voorschrijvende arts mededelen. Zo kan de behandeling worden bijgestuurd en kan mogelijke schade worden voorkomen. Het onderzoek toonde aan dat de verpleegkundigen hierdoor een belangrijke bijdrage leverden bij de screening van zulke problemen. Het instrument dient echter nog te worden verfijnd vooraleer er van implementatie sprake kan zijn.

Het betreffen dus veelbelovende pistes die verder onderzocht zullen te worden. In dit kader moet eveneens de mogelijkheid onderzocht worden om deze instrumenten in de geïnformatiseerde assessmenten (bijvoorbeeld BeRAI) en patiëntendossiers te integreren.

4) Over de inhoud van de opleidingen voor verpleegkundigen en de competenties die op het einde daarvan verworven moeten zijn, wordt een debat gevoerd dat zeer belangrijk is voor ons land. Ik weet dat deze kwestie nu op tafel ligt bij de gemeenschappen die verantwoordelijk zijn voor onderwijs en dat die zich een beeld trachten te vormen van wat wij op lange termijn in de toekomst als competenties zullen nodig hebben, onder meer in het kader van de vergrijzing van de bevolking.

Wat mijn bevoegdheden betreft heb ik, in eerste instantie en in het kader van het plan inzake de aantrekkelijkheid van het verpleegkundige beroep dat sinds 2008 door de regering wordt gesteund, maatregelen getroffen die verpleegkundigen ertoe aanzetten om verder te studeren in bepaalde domeinen die van essentieel belang zijn voor de volksgezondheid. Een van de eerste was trouwens het verwerven van expertise of de specialisatie in de geriatrie. Verpleegkundigen die een dergelijke bekwaamheid of een dergelijke titel behalen, hebben een diepgaandere opleiding in de geriatrie en uiteraard in de specifieke farmacologie van dit soort patiënten genoten. Wij hebben ook maatregelen getroffen om een aanmoedigingspremie toe te kennen aan verpleegkundigen met deze titel en deze bekwaamheid die in de sector van de ouderenzorg werken. Dit met een zeker succes: momenteel ontvangen 2 000 verpleegkundigen die premie.

Daarnaast hebben wij, met de hulp van mijn administratie, vorig jaar een onderzoek gefinancierd om te bepalen over welke competenties de verpleegkundigen van morgen zouden moeten beschikken rekening houdend met de evolutie van de behoeftes van de bevolking. In de conclusies van dat onderzoek leggen de auteurs onder andere de nadruk op verpleegkundige competenties inzake veiligheid van de zorgomgeving en de behandeling en in het bijzonder op competenties qua opvolging van medicatie en observatie van bijwerkingen. Ik ben van plan de resultaten van dat onderzoek te bezorgen aan de ministers die bevoegd zijn voor onderwijs. Ik wil hen erop wijzen dat het belangrijk is om na te gaan of de studenten dit soort competenties verworven hebben aan het eind van de basisopleiding verpleegkunde.

5) Het koninklijk besluit van 11 juli 2013 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2013) lanceert de oproep tot kandidaten voor de projecten ter ondersteuning van het multidisciplinair overleg in het kader van een medisch-farmaceutisch zorgbeleid in de rustoorden. Er werden in het najaar van 2013 in totaal 80 kandidatuursdossiers ingediend, waarvan er 72 formeel in orde zijn en kunnen deelnemen aan de selectie. De Overeenkomstencommissie tussen de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de centra voor dagverzorging en de verzekeringsinstellingen, alsook de Overeenkomstencommissie tussen de apothekers en de verzekeringsinstellingen zullen in maart 2014 30 projecten selecteren en leggen deze dan ter goedkeuring voor aan het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het RIZIV. Nadien stelt het RIZIV de overeenkomsten met de geselecteerde projecten op.