Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10873

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 15 januari 2014

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

de voorstellen van het Oecumenisch Netwerk Christenen en Migratie in verband met staatloze immigranten

OCMW
verwijdering
politiek asiel
staatloze
asielzoeker

Chronologie

15/1/2014Verzending vraag
20/1/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4574

Vraag nr. 5-10873 d.d. 15 januari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Naar aanleiding van de VN-dag van de Migrant, voerde het Oecumenisch Netwerk Christenen & Migratie van Kerkwerk Multicultureel Samenleven, AMOS, op 19 december actie voor meer rechten en menselijkheid ten aanzien van staatlozen en mensen zonder papieren.

Het is de staatssecretaris genoegzaam bekend dat immigranten soms geen gevolg kunnen geven aan een bevel om het grondgebied te verlaten, bijvoorbeeld omdat ze niet over een paspoort beschikken. Ze zijn niet repatrieerbaar… ze moeten weg en kunnen nergens naar toe. Kortom: een totale patstelling. Net voor deze categorie, mensen die echt helemaal onderaan de ladder van het succes bengelen, vraagt AMOS een wettelijke regeling. Enkel zo kan het doelloos in ons land rondtoeren eindigen. AMOS pleit voor een statuut en een verblijfsregeling in de vorm van een verblijfsvergunning. In afwachting daarvan geldt onverkort de maatschappelijke dienstverlening, conform artikel 1 van de OCMW-wet. Dit klinkt gemakkelijk, maar de praktijk bewijst dagelijks iets anders. Nogal wat OCMW's interpreteren dit artikel minimaal, beperkt tot dringende medische zorgen, hoewel een aantal rechtbanken dit formeel als fout beoordeelt en beklemtoont dat deze mensen recht hebben op ruimere hulp.

Erkent de staatssecretaris de patstelling waarin stateloze mensen die het bevel ontvingen om het grondgebied te verlaten, verkeren, omdat ze nergens naar toe kunnen. Hoe evalueert en apprecieert de staatssecretaris het voorstel van AMOS, het Oecumenisch Netwerk Christenen & Migratie van Kerkwerk Multicultureel Samenleven om die mensen een verblijfsvergunning te verstrekken? Heeft zij hierover al overleg met AMOS gepleegd? Zo ja, met welk resultaat? Zo niet, is de staatssecretaris van plan om dit overleg te organiseren?

Bevestigt de staatssecretaris wat ook al door een aantal rechtbanken werd uitgesproken, namelijk dat die mensen, bijvoorbeeld in afwachting een verblijfsvergunning, van het volle recht genieten dat in het artikel 1 van de OCMW-wet wordt beschreven?

Antwoord ontvangen op 20 januari 2014 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen.

Ik werd niet in het bezit werd gesteld van de voorstellen van het Oecumenisch Netwerk Christenen en Migratie in verband met staatloze immigranten.

Het komt aan de rechtbank van eerste aanleg toe om een persoon als staatloze te erkennen. Tijdens de procedure voor de rechtbank van eerste aanleg heeft de vreemdeling geen recht op voorlopig verblijf.

Het is echter belangrijk om een aantal zaken te onderscheiden.

Sommige personen beweren ten onrechte staatloos te zijn en niet over een paspoort te (kunnen) beschikken. Het statuut van staatloze is echter niet toepasbaar met betrekking tot een persoon die bewust handelt zodat hij niet identificeerbaar zou zijn, dit is niet de bedoeling van het statuut van staatloze. Bovendien zijn personen die niet meewerken aan hun identificatie om hun verwijdering te vermijden, niet noodzakelijk “onuitzetbaar”, aangezien de Dienst Vreemdelingenzaken hen toch kan trachten te identificeren, namelijk op basis van hun dossier.

De problematiek betreffende de vreemdelingen die een bevel tot het verlaten van het grondgebied hebben verkregen maar die zich in de onmogelijkheid bevinden om het grondgebied te verlaten wegens administratieve overmacht, betreft een zeer specifieke groep van vreemdelingen. Dit houdt in dat de betrokkene het land niet kan verlaten omdat zijn overheid hem niet de gepaste reisdocumenten aflevert. Het betreft hier een zeer uitzonderlijke situatie.

Het behoort tot de autonome bevoegdheid van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) om een beslissing te nemen over een specifiek dossier. Indien een arbeidsrechtbank of –hof oordeelt dat de betrokkene wegens administratieve overmacht toch recht op maatschappelijke dienstverlening zou hebben, dan zal de federale overheid de verleende steun betoelagen, binnen de grenzen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.