Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10632

van Sabine Vermeulen (N-VA) d.d. 16 december 2013

aan de minister van Werk

Wet Major - Havenbedrijven - Havenarbeid - Vrijstellingen - Overheidsbedrijven - Aanpassingen

haveninstallatie
vakbond
postdienst
concurrentiebeperking

Chronologie

16/12/2013Verzending vraag
17/2/2014Antwoord

Vraag nr. 5-10632 d.d. 16 december 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Dhr. Fernand Huts, de topman van het Antwerpse havenbedrijf Katoennatie, klaagt de Belgische staat aan bij de Europese Commissie voor het niet consequent naleven van de wet op de havenarbeid en omdat volgens hem het overheidsbedrijf Bpost bevoordeeld wordt ten opzichte van Logisport.

Dhr. Huts pikt het niet dat een directe concurrent als Bpost in het Antwerpse havengebied vrijgesteld wordt van de wet-Major op havenarbeid en Logisport niet. Volgens Dhr. Huts is dat onder meer een schending van het gelijkheidsbeginsel.

Volgens Dhr. Huts heeft u, minister van Werk Monica De Coninck en minister van Overheidsbedrijven Jean-Pascal Labille hem schriftelijk laten weten dat de wet Major niet geldt voor overheidsbedrijven.

Nochtans….

De wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid beter gekend als de wet-Major, bevat anders dan veel andere wetten van het arbeidsrecht, geen bepaling die het personeelstoepassingsgebied omschrijft, met andere woorden geen bepaling die aanwijst op welke ondernemingen en personen de wet van toepassing is.

Artikel 1 van de wet luidt integendeel: "Niemand mag in de havengebieden, havenarbeid laten verrichten door andere werknemers dan erkende havenarbeiders". Volgens die tekst geldt dat dus ook voor overheidsbedrijven.

De CAO-wet op de havenarbeid onttrekt degenen die in dienst zijn van (onder meer) de Staat en " de daaronder ressorterende openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut" met uitzondering van een aantal met naam genoemde instellingen, zoals Nationale Bank van België en de Nationale Loterij. De nv Bpost komt in die uitzonderingen niet voor, zodat het personeel en het bedrijf zelf niet onder de CAO-wet vallen.

Het begrip "havenarbeid" wordt omschreven door de koninklijke besluiten (KB) die het paritair comité voor de havenarbeid en zijn paritaire subcomités oprichten.

Dit KB van 12 augustus 1974 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van paritaire subcomités voor het havenbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan omschrijft havenarbeid als volgt:

"Alle behandeling van goederen welk per zee- of binnenschepen, spoorwagens of vrachtwagens aan- of afgevoerd worden, en de met deze goederen in verband staande bijkomende diensten, ongeacht deze activiteiten geschieden in de dokken, op bevaarbare waterwegen, op de kaden of in de instellingen welke gericht zijn op invoer, uitvoer en doorvoer van goederen, alsook alle behandelingen van goederen, welk per zee- of binnenschepen aan- of afgevoerd worden op de kaden van nijverheidsinstellingen."

Het tweede lid omschrijft wat moet worden verstaan onder "alle behandelingen van goederen" en "instellingen". De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke aard van de werkgever speelt daarbij blijkbaar geen rol.

Daarom de volgende vraag aan de geachte minister:

1) Waarop steunt u zich om te beweren dat de wet Major niet van toepassing is op overheidsbedrijven?

2) Wanneer mogen wij concrete voorstellen ontvangen die de wet op de organisatie van de havenarbeid, de wet-Major, zullen aanpassen?

Antwoord ontvangen op 17 februari 2014 :

1)In antwoord op uw parlementaire vraag van 16 december 2013, kan ik u meedelen dat economisch overheidsbedrijven in de zin van art. 1, §4, 3° van de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (Belgisch Staatsblad 27 maart 1991) niet onder het toepassingsgebied van de CAO-wet vallen. Zij vallen immers onder één van de uitzonderingsgronden zoals voorzien in art. 2, §3, 1 van de Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van 5 december 1968, dat uit haar toepassingsgebied uitsluit: “degenen die in dienst zijn van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschapscommissies, de provincies, de gemeenten, de daaronder ressorterende openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut (enz.)”. Economische overheidsbedrijven moeten functioneren in een heel andere context dan private bedrijven en het kader voor hun verplichtingen inzake sociaal overleg bevindt zich dan ook in een andere wetgeving nl. de wet van 21 maart 1991.

Vermits dergelijke overheidsbedrijven niet ressorteren onder het toepassingsgebied van de CAO-wet, kunnen de bepalingen van de Wet betreffende de havenarbeid (Wet Major) van 8 juni 1972 (Belgisch Staatsblad 10 augustus 1972) op hen niet van toepassing worden verklaard. De wet Major refereert voor wat de omschrijving van de begrippen ‘havengebied’ en ‘havenarbeid’ immers naar de koninklijke besluiten die werden genomen in uitvoering van de Wet van 5 december 1968.

2)Zoals ik reeds bevestigde in antwoorden op vroegere vragen vinden de besprekingen omtrent de actualisering van de havenarbeid plaats in een werkgroep opgericht binnen het Paritair Comité voor het Havenbedrijf. Begin december 2013 heb ik een kleine delegatie van de werkgroep ontvangen voor een onderhoud.

Tijdens dit onderhoud bleek dat er rond een aantal topics aanpassingsvoorstellen konden worden geformuleerd. Zowel vanuit de werkgevers als de werknemerszijde was zeer duidelijk dat ze het erover eens zijn om de krachtlijnen van het systeem te behouden.

Ik blijf er dan ook van overtuigd dat met wat goede wil aan beide zijden zeker een akkoord moeten kunnen worden bereikt rond o.a. rond veiligheid en contingentenbeleid (instroom, opleiding, omkadering, kansengroepen). Ook op lokaal vlak zouden een aantal versoepelingen verder in detail gespecificeerd kunnen worden, zonder dat hiervoor op nationaal vlak een regeling moet uitgewerkt worden.

U weet dat ik het sociaal overleg zoveel als mogelijk alle kansen wil geven. Ook in dit dossier reken ik op de sociale partners om deze moeilijke oefening zelf en in overleg tot een goed einde te brengen.

Wat de timing betreft heb ik de werkgroep dus nog iets meer tijd en ruimte gegeven. Ik ben van oordeel dat de partners in maart toch zouden moeten kunnen landen en dat er dus tegen dan aan mij concrete actualiseringsvoorstellen worden voorgelegd.