Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1058

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 31 januari 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Statuut van de kunstenaar - Evaluatie - Verbeteringen

beroep in de kunst
beroepsstatus
maatschappelijke positie

Chronologie

31/1/2011Verzending vraag
6/6/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-1059

Vraag nr. 5-1058 d.d. 31 januari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het kunstenaarsstatuut biedt kunstenaars de mogelijkheid gebruik te maken van de socialezekerheidsregeling die geldt voor werknemers of, indien ze dat wensen, van die voor zelfstandigen. Daardoor droeg het kunstenaarsstatuut, als onderdeel van de sociale zekerheid, zeker bij tot een betere sociale omkadering voor de kunstenaars. Nochtans lijkt een evaluatie van het kunstenaarsstatuut noodzakelijk.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoeveel kunstenaars deden sinds juli 2003 jaarlijks een beroep op het sociaal statuut voor de kunstenaar? Hoeveel van die kunstenaars deden daardoor een beroep op de werkloosheidsuitkeringen voor werknemers en hoeveel kunstenaars deden een beroep op de uitkeringen voor ziekte voor werknemers? Graag kreeg ik die cijfers per jaar en indien beschikbaar per rubriek / soort kunstenaars. Hoe evalueert en duidt de minister die evolutie?

2) Hoeveel kunstenaars vroegen de toepassing van het kunstenaarsstatuut, maar voldeden niet aan de voorwaarden? Om welke redenen? Graag kreeg ik cijfers per jaar en indien beschikbaar per rubriek / soort kunstenaars. Hoe evalueert en duidt de minister deze evolutie?

3) Hoeveel middelen van de sociale zekerheid werden sinds de invoering van het sociaal statuut voor de kunstenaar jaarlijks aan de kunstenaars toegekend?

4) Hoeveel kunstenaars kozen voor de socialezekerheidsregeling voor zelfstandigen? Graag kreeg ik cijfers per jaar en indien beschikbaar per rubriek / soort kunstenaars. Hoe evalueert en duidt de minister deze evolutie?

5) Ziet zij noodzakelijke verbeteringen aan dit statuut? Heeft zij dit statuut verbeterd, zodat het de kunstenaars nog beter kan beschermen? Plant zij nog concrete verbeteringen? Heeft de status lopende zaken bepaalde realisaties verhinderd en, zo ja, welke? Kunnen die niet bij wet worden aangepast?

6) Lijkt het haar zinvol om de keuze tussen het socialezekerheidsstelsel voor zelfstandigen en dat voor werknemers binnen het kunstenaarsstatuut te behouden? Met welke argumenten onderbouwt zij dit antwoord?

7) Kan de gemiddelde kunstenaar die gebruik maakt van het sociaal statuut voor de kunstenaar, een volwaardig pensioen opbouwen?

Antwoord ontvangen op 6 juni 2011 :

Er dient opgemerkt te worden dat “het sociaal statuut van de kunstenaar” niet bestaat. Deze term wordt in de volksmond wel gebruikt voor de bijzondere regelingen voor bepaalde groepen schouwspelartiesten in de werkloosheid.

De kunstenaar is ofwel onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers ofwel aan de sociale zekerheid voor zelfstandigen ofwel aan geen van beide stelsels. In dat geval spreekt men van “de kleine vergoedingsregel”.

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) begrijpt onder “kunstenaars”, de personen en de activiteiten die voldoen aan de wettelijke definitie in artikel 1bis, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

1. In onderstaande tabel van de RSZ vindt u het aantal personen die onder de specifieke werknemerskengetallen 046 en 047 zijn aangegeven. De tabel geeft een overzicht sinds het derde kwartaal van 2003, van de twee bij de RSZ gekende categoriën 046 (gewone bedienden-artiesten) en 047 (schoolplichtige bedienden-artiesten).

Er werd geopteerd voor een telling per kwartaal, aangezien dit een meer accuraat beeld geeft van de aantallen. Een artiest die over meerdere kwartalen actief is wordt immers elk kwartaal geteld en levert zo op jaarbasis een vertekend beeld van het effectieve aantal.

Année-Trimestre

Jaar-Kwartaal

Nombre d’emplois-Employé normal-artistes

Totaal arbeidsplaatsen-Gewone bediende-artiesten

Nombre d’emplois-Employé en obligation scolaire-artistes

Totaal arbeidsplaatsen Schoolplichtige bediende-artiesten

2003-3

1.773

5

2003-4


1.891

1

2004-1

2.304

6

2004-2

1.899

4

2004-3

3.236

9

2004-4


2.301

1

2005-1

2.868

3

2005-2

1.841

5

2005-3

3.227

3

2005-4


2.110

2

2006-1

3.094

3

2006-2

2.076

0

2006-3

2.991

3

2006-4


2.000

5

2007-1

2.910

0

2007-2

1.996

1

2007-3

2.700

3

2007-4


2.245

3

2008-1

2.717

3

2008-2

1.927

1

2008-3

3.430

2

2008-4


2.315

3

2009-1

3.353

1

2009-2

1.897

0

2009-3

3.440

2

2009-4


2.305

1

2010-1

3.583

1

2010-2

3.035

0

2010-3

3.456

1

Uw vraag hoeveel kunstenaars een beroep deden op de werkloosheidsuitkeringen voor werknemers valt onder de bevoegdheid van mijn collega, mevrouw Joëlle Milquet, vice-eerste minister en minister van Werk.

Wat betreft uw vraag hoeveel kunstenaars een beroep deden op de uitkeringen voor ziekte voor werknemers, beschikt noch de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid, noch het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), over de nodige cijfergegevens.

De statistieken inzake “primaire ongeschiktheid” worden samengesteld overeenkomstig de hoedanigheid van arbeider of bediende en het aantal vergoede dagen. Inzake “invaliditeit” gebeurt dit op dezelfde manier, aangevuld met de gegevens met betrekking tot de ziekte die aan de basis ligt van de invaliditeit. In ieder geval wordt er zeker geen opdeling gemaakt in functie van de activiteit die wordt uitgevoerd door de werknemer.

2. De commissie Kunstenaars beschikt niet over de gevraagde cijfergegevens.

3. De Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid beschikt niet over de gevraagde cijfergegevens.

4. Het onderwerp van de vraag valt onder de bevoegdheid van mijn collega, mevrouw Sabine Laruelle, minister van Zelfstandigen.

5. De regelgeving met betrekking tot de kunstenaars werd op eigen initiatief geëvalueerd door de Nationale Arbeidsraad (advies 1744 van 13 oktober 2010). De nieuwe regering zal moeten beoordelen of de voorstellen tot aanpassing van de wetgeving uitgevoerd kunnen worden.

6. Zoals reeds eerder gesteld bestaat er in België geen “statuut van de kunstenaar”. De Kunstenaars zijn verzekerd in, hetzij het stelsel voor de werknemers, hetzij het stelsel voor de zelfstandigen, hetzij beiden (voor een zelfstandige activiteit als bijberoep).

7. De kunstenaars die onderworpen zijn aan alle takken van de sociale zekerheid voor werknemers, overeenkomstig artikel 1bis van voormelde wet van 27 juni 1969, kunnen een volwaardig pensioen opbouwen, zoals de andere werknemers.

De hoogte van het pensioenbedrag is uiteraard afhankelijk van de toepasselijke criteria in de pensioensector, namelijk het aantal gewerkte jaren, het aangegeven loon en de gezinssamenstelling.