Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1051

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 31 januari 2011

aan de minister van Justitie

Regularisatieprocedure - Frauduleuze medische attesten - Beleidsmaatregelen

politiek asiel
verblijfsrecht
illegale migratie
dokter
officieel document
fraude
advocaat
officiële statistiek
asielzoeker

Chronologie

31/1/2011Verzending vraag
18/7/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1051 d.d. 31 januari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) stelde vast dat sommige artsen op frauduleuze wijze massaal medische attesten uitgereikt hebben om asielzoekers aan een tijdelijke verblijfsvergunning te helpen. Ook een belangrijk deel van de asielaanvragen wordt ingediend op basis van een medisch dossier. De DVZ maakte die dossiers over aan het parket, met het oog op een grondig onderzoek. Een gelijksoortige klacht treft de advocaten, die in het kader van de regularisatieprocedures eveneens valse en frauduleuze attesten bezorgden.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen:

1) Is de minister op de hoogte van de veel voorkomende fraude door artsen en advocaten door het uitreiken van valse attesten in procedures voor asiel en verblijfsvergunningen? Over hoeveel geregistreerde gevallen van frauduleuze attesten van artsen en advocaten gaat het? Kan hij cijfers geven voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010? Hoe evalueert en duidt hij die cijfers? Gaf deze informatie aanleiding tot specifieke beleidsmaatregelen? Over welke instrumenten beschikt de minister om hier een accuraat beleid rond te voeren? Heeft hij overleg gepleegd met de ordes? Welke resultaten boekte zijn beleid?

2) Kan hij mij informeren over de gevolgen die de parketten en rechtbanken gaven aan deze dossiers: welke, waar, met welke resultaten?

3) Hoe verklaart hij dat gegevens van dit soort gerechtelijke onderzoeken altijd in de media verschijnen voorafgaand aan een onderzoek of een veroordeling?

Antwoord ontvangen op 18 juli 2011 :

Ik kan u meedelen dat het openbaar ministerie niet over een operationele informaticatool beschikt voor de extractie van de relevante gegevens om op de hierboven gestelde parlementaire vraag te kunnen antwoorden. Het klopt dat de gegevensbank van het College van procureurs-generaal beschikt over een bijzondere tenlasteleggingscode voor zaken betreffende valsheid in geschrifte en het gebruik van valse stukken, geregistreerd door de parketten van eerste aanleg, te weten de code '21: valsheid in geschrifte en valse verklaringen door particulieren'. Er bestaan ook subcodes voor een verfijnde registratie (21A: valsheid in geschrifte in burgerlijke of handelszaken (door particulieren); 21B: valse verklaring; 21C: valsheid in informatica en 21D: valsheid in openbare geschriften gepleegd door een particulier). Het is echter niet mogelijk om de parlementaire vraag te beantwoorden vanuit deze tenlasteleggingscode '21', zelfs niet met de verfijnde subcodes, want het programma maakt geen onderscheid tussen de zaken op grond van het beroep van de verdachte (dokter of advocaat) of het 'administratief statuut' van de veronderstelde begunstigde van de vervalsing (asielaanvragers).

De statistische analisten van het College van procureurs-generaal hebben anderzijds ook geantwoord dat zij geen nuttige inlichtingen konden verstrekken, aangezien het REA/TPI-systeem dat door de parketten wordt gebruikt, geen enkele tenlasteleggingscode bevat waarmee de feiten betreffende valse attesten van geneesheren of advocaten bij een asielaanvraag onderscheiden kunnen worden (zie brief van het College van 15 februari 2011).

Kortom, de gegevensbank statistieken van het College van procureurs-generaal is niet verfijnd genoeg om de dossiers van vervalsing en het gebruik van valse stukken waarin de verdachten het beroep van geneesheer of advocaat uitoefenen te onderscheiden van het geheel van zaken met betrekking tot misdrijven van vervalsing of het gebruik van valse stukken.

Bovendien bevat de gegevensbank van het College van procureurs-generaal geen voldoende gedetailleerde gegevens om de dossiers van vervalsing en het gebruik van valse stukken waarin de veronderstelde begunstigden van de vervalsing over het administratieve statuut van asielzoeker zouden beschikken, te onderscheiden van alle andere categorieën van begunstigden van de misdrijven van vervalsing en het gebruik van valse stukken.

Elke andere stap zou niet via de computer verlopen (een handmatige zoekopdracht dus), maar zou toch systematisch binnen de parketten gevoerd moeten worden. Dienaangaande moet worden vermeld dat het zeer moeilijk zou blijken, de betrokken dossiers enkel aan de hand van de initiële processen-verbaal te kunnen identificeren.

Bovendien zouden de lijsten van dossiers met betrekking tot geneesheren en advocaten die door de Dienst Vreemdelingenzaken overgezonden zouden zijn, dan ook aan het openbaar ministerie moeten worden bezorgd.

Hoewel het openbaar ministerie streeft naar transparantie en informatieoverdracht, lijkt het mij bijgevolg, om redenen van beschikbaarheid en werkefficiëntie van het administratief personeel van de parketten (dat in hoofdzaak moet worden belast met de uitvoering van taken die verband houden met de uitoefening van de strafvordering) dat het niet wenselijk is om elke procureur des Konings van België te vragen om zware, vervelende en tijdrovende manuele opzoekingen te laten uitvoeren om op deze parlementaire vraag te antwoorden.

Deze handelwijze onderstelt bovendien niet enkel logge verrichtingen, maar zou tevens leiden tot een uiteenlopende behandeling van de verzamelde gegevens naar gelang van de arrondissementen en tot een gebrekkige eenvormigheid bij de verzameling van de gegevens, wat de nauwkeurigheid van de antwoorden op de parlementaire vraag in het gedrang brengt.

Bovendien werd het probleem van de behandeling van de parlementaire vragen tijdens het College van procureurs-generaal van 30 november 2005 onderzocht (punt 5) en er is beslist om dit soort vragen niet langer naar de parketten van eerste aanleg te sturen. Met dit besluit wil men het werk van de parketten rationaliseren wanneer de statistische analisten vaststellen dat zij geen methodologische of wetenschappelijke statistieken kunnen voorleggen.

Ten slotte is het niet onbelangrijk om te herinneren aan artikel 69.2 van het reglement van de Senaat, waarin het volgende wordt gesteld: 'Niet ontvankelijk zijn in het bijzonder vragen (...) die gericht zijn op het verkrijgen van documentatie of louter statistische inlichtingen. ', en het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers bevat dezelfde beschikking (artikel 122 b). Zodoende lijkt het me aangewezen om op dergelijke vragen te antwoorden door naar het reglement van de vergadering in kwestie te verwijzen.