Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6187

van Helga Stevens (Onafhankelijke) d.d. 7 december 2009

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Kinderen met een cochleair implantaat - Graad van invaliditeit - Beoordeling - Herziening

kind
lichamelijk gehandicapte
medisch en chirurgisch materiaal
medische expertise
administratieve formaliteit
officiële statistiek
geografische spreiding

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
18/12/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-2764

Vraag nr. 4-6187 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Regelmatig ontvang ik van ouders die een doof kind hebben dat een cochleair implantaat (CI) draagt, klachten in verband met de procedure inzake de beoordeling en/of herziening van de invaliditeitsgraad van hun kind.

Ten eerste is het vreemd dat er voor kinderen met een cochleair implantaat regelmatig (soms elk jaar of om de twee jaar) een herziening van de invaliditeitsgraad door een controle-arts nodig is. De dove persoon die in aanmerking komt voor een cochleair implantaat zal immers na een aantal jaren niet plots opnieuw gaan horen : de gehoorresten die bij het inplanten van de CI eventueel nog aanwezig zijn, worden door de operatie immers vernietigd. Mensen met een CI blijven hun hele leven lang doof, maar het implantaat kan dit gebrek aan gehoorsvermogen in zekere mate - maar absoluut niet altijd en overal (zoals bijvoorbeeld in water, bij zand, ...) - opvangen.

Ten tweede is de herzieningsprocedure zoals ze vandaag bestaat loodzwaar voor de ouders. Bij elke herziening moeten tal van medische attesten, vragenlijsten en andere documenten opnieuw ingevuld, ondertekend en opgestuurd worden. De bevoegde administratie heeft deze documenten veelal echter reeds in haar bezit. Hier is duidelijk ruimte voor doortastende maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging.

Ten derde blijken niet alle controle-artsen vergelijkbare gevallen op dezelfde manier te beoordelen. Er zijn mij meerdere gevallen bekend waarbij een herziening van de invaliditeitsgraad ertoe leidde dat dove kinderen met CI plots niet langer de aanvankelijke invaliditeitsgraad van 80 % kregen toebedeeld, maar een aanzienlijk lagere invaliditeitsgraad van 60 %. Andere kinderen in een vergelijkbare situatie kregen dan weer een levenslang geldende invaliditeitsgraad van 66 % of meer voorgeschreven.

De laatstgenoemde, levenslange beoordeling is zeker de meest logische, aangezien dove personen met een CI hoe dan ook hun leven lang fundamenteel doof blijven. Ook professoren gespecialiseerd in het implanteren van CI's zijn deze mening toegedaan. Zij wijzen er verder op dat de controle-artsen vaak niet over de nodige expertise beschikken en soms bedenkelijke redeneringen volgen bij het bepalen van de invaliditeitsgraad van mensen met een CI (doof is gelijk aan 80 % invaliditeit; niet-doof is gelijk aan 40 % invaliditeit; doof met een CI aan één oor, dus "halfdoof" is gelijk aan 60 % invaliditeit).

In deze context had ik u graag volgende vragen gesteld in verband met het bepalen en/of herzien van de invaliditeitsgraad van personen met een CI :

Hoeveel mensen met een CI werden de voorbije vijf jaar opgeroepen voor een herziening van hun invaliditeitsgraad (2003-2007, graag opgesplitst per gewest en per leeftijdscategorie) ? Hoe vaak werd die graad verlaagd, verhoogd of bleef die gelijk ? Welke motiveringen werden gehanteerd bij de verlagingen en verhogingen ?

Hoe is het op basis van het voorgaande te verantwoorden dat dove mensen met CI opgeroepen worden voor een herziening van hun invaliditeitsgraad ?

Waarom moeten bij elke herziening alle documenten opnieuw door de ouders ingediend worden, ook al zijn deze bij de administratie aanwezig in het dossier van de betrokkene ? Welke concrete mogelijkheden ziet u om de bestaande procedures te vereenvoudigen ?

Wat is uw antwoord op de vaststelling, die bevestigd wordt door professoren gespecialiseerd in het implanteren van CI's, dat mensen met een CI die zich in een vergelijkbare situatie bevinden afhankelijk van de behandelende controle-arts anders beoordeeld worden ?

Welke controle-artsen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen/herzien van de invaliditeitsgraad van mensen met een CI en waaruit bestaat telkens hun specifieke expertise met betrekking tot CI's ?

Antwoord ontvangen op 18 december 2009 :

1. Onze databank bevat geen informatie die zo gedetailleerd is.

2. Het is onmogelijk om aantallen te geven gezien het antwoord op de eerste vraag.

3. De evaluatie van de handicap houdt rekening met de optimale behandeling van de aandoening. In het geval dat de resultaten van de audiometrie (OBSI artikel 712-713) verbeterd zijn tegenover een vorige keer en dat het logopedisch verslag een significante vooruitgang van de taal aantoont (art. 548a), zal het toegekende percentage minder zijn dan bij de vorige beslissing. Wanneer een progressief verlies van het gehoor, dus een verergering, wordt vastgesteld tegenover een vorige keer dan zal hiermee rekening worden gehouden.

4. Het doel van de ambtshalve herziening is het kind te opnieuw te zien tijdens de scharnierleeftijden (O-36 maanden,3 tot 6 jaar, 7 tot 11 jaar, 12 jaar en ouder) voor de ontwikkeling van het kind. De verschillende pijlers van de nieuwe wet werden zo opgevat dat men de evolutie van de aandoening kan opvolgen naargelang de ontwikkeling van het kind.

5. De artsen vragen naar de meest recente verslagen. Het inlichtingenformulier dat naar de ouders verstuurd wordt bij een ambtshalve herziening is verschillend van dat bij een eerste aanvraag. In het geval van de ambtshalve herziening wordt gevraagd naar de inlichtingen die verband houden met de evolutie van de situatie van het kind sinds het laatste onderzoek. Een vereenvoudiging van de procedure blijkt op het eerste gezicht niet onmiddellijk nodig.

6. Het percentage in pijler 1 is een baremale schatting die toelaat om binnen een bepaalde vork te beslissen. Hierin schuilt dus al de mogelijkheid tot verschil in appreciatie. De pijlers 2 en 3 vragen een individuele evaluatie van het kind die rekening houdt met de gevolgen van de aandoening op de ontwikkeling van het kind, met de behandeling en de inzet van de familie en haar omgeving. Het individuele karakter van deze beoordeling maakt ook hier verschillen mogelijk in interpretatie en appreciatie.

Niet elk kind met eenzelfde aandoening vertoont dezelfde karakteristieken binnen de pijlers 2 en 3. Bijgevolg kan een verschil in beoordeling de indruk geven van divergentie in de manier van evalueren tussen de dokters. Om te grote afwijkingen te vermijden worden regelmatig informatiesessies en dossierbesprekingen gehouden.

Er is momenteel een werkgroep rond de kwaliteit van de medische expertise. De werkgroep bekijkt twee aspecten:

1. Juiste, evenwichtige en geargumenteerde medische beslissingen

2. De efficiënte behandeling van het beslissingsproces. De meeste dokters van de medische dienst zijn erkend als "expert in de evaluatie van lichamelijke schade" of hebben een andere specialisatie; ze moeten in dit kader voortdurend bijscholingen volgen of deelnemen aan seminaries gegeven door specialisten in bepaalde pathologieën. Een verantwoordelijke dokter coördineert de opleidingen en werkt zeer nauw samen met professoren opdat de dokters van de medische dienst de vaardigheden beschreven in de CANMEDS zouden verwerven. De «Canadian Medical Education Directions for Specialists» is het competentiekader van de « moderne, bekwame arts die kwaliteitsvolle zorgen toedient». Deze richtlijnen werden goedgekeurd door het Canadese Royal College.

Er vinden daarnaast ook regelmatig formele en informele contacten plaats met de vertegenwoordigers van verenigingen van personen met een handicap. Zo zal de vereniging FEVLADO (Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties vzw) op 12 december 2009 deelnemen aan een infosessie voor de dokters van de DG Personen met een handicap om de dokters te informeren over het dagelijkse leven van slechthorende en dove personen.

7. Het zijn de artsen werkzaam voor de DG Personen met een handicap die deze beslissingen nemen zoals in gelijk welk dossier verhoogde kinderbijslag. Zij baseren zich op hun kennis, hun ervaring en op de informatie van de NKO-arts, de ouders, enz.