Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6097

van Nele Jansegers (Vlaams Belang) d.d. 7 december 2009

aan de staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken

Federale overheidsdiensten - Beleidscellen - Dragen van een hoofddoek

ministerie
overheidsapparaat
ambtenaar
personeel op contractbasis
islam
kledingstuk
plichten van de ambtenaar
verhouding kerk-staat
religieus symbool

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
18/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4765

Vraag nr. 4-6097 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Begin juli 2009 stelde ik u een vraag omtrent uw standpunt inzake het dragen van het hoofddoek in uw beleidscel en in de diensten en instellingen die onder uw voogdij staan (schriftelijke vragen nrs. 4-3727 tot 4-3748). Bij brief van 6 juli 2009 deelde de Kanselarij van de eerste minister u mee dat het enkel aan de minister van Ambtenarenzaken was hierop een antwoord te verstrekken en mocht u in uw antwoord enkel verwijzen naar het antwoord van deze minister.

Ik heb intussen dit antwoord van de minister van Ambtenarenzaken (vraag nr. 4-3731) ontvangen. Het laat alvast nog veel onduidelijkheid bestaan over het al dan niet toegelaten zijn van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren. De bevoegde minister weigert immers zelf kleur te bekennen en schuift het nemen van een beslissing in deze aangelegenheid in feite af op de schouders van de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren. Zijn conclusie is immers: " De voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren dienen dus hun verantwoordelijkheden op te nemen in het kader van de huidige reglementering. "

Om een antwoord op mijn concrete vragen te krijgen kom ik bijgevolg terug uit bij de bevoegde ministers en staatssecretarissen.

Vandaar de volgende vragen:

1. Kan u mij voor uw beleidscel en elke dienst of instelling die onder uw verantwoordelijkheid / voogdij staan meedelen hoe " de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren hun verantwoordelijkheden hebben opgenomen in het kader van de huidige reglementering " met betrekking tot de problematiek van het al dan niet toelaten van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren tijdens de diensturen?

a. Heeft de problematiek van het dragen van een hoofddoek zich al voorgedaan, zijn er met andere woorden in deze diensten moslima's (geweest) die een hoofddoek dragen of wensten te dragen?

b. Welke beslissingen werden in dat verband al genomen? Is het dragen van een hoofddoek toegelaten en zo ja, in welke omstandigheden wel en in welke niet? Welke criteria werden er daarbij in ogenschouw genomen?

c. Indien er nog geen beslissingen werden genomen, worden hierover dan instructies opgesteld, gelet op het feit dat deze problematiek zich vroeg of laat wellicht toch eens zal voordoen?

2. Werden beslissingen dienaangaande ooit al aangevochten voor een rechtbank of bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding? Zo ja, wat was de uitslag daarvan?

Antwoord ontvangen op 18 januari 2010 :

  1. De Federale Overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking volgt hier punt 15 van de omzendbrief nr.573 van 17 augustus 2007 met betrekking tot het deontologisch kader voor de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt dat stelt dat de ambtenaren hun ambt neutraal moeten uitvoeren.

    a) Tot hiertoe bereikten mij geen meldingen in zake de problematiek van het dragen van een hoofddoek.

    b) Er werden in dit verband nog geen beslissingen genomen.

    c) In het arbeidsreglement voor het lokaal aangeworven personeel in de posten, is er in principe geen verbod voorzien voor het dragen van een hoofddoek. Indien er echter in de lokale wetgeving, waarop de arbeidsreglementen worden gebaseerd, een verbod is voorzien, zal dit moeten worden opgenomen in het arbeidsreglement.

  2. Tot hiertoe werden er dienaangaande nog geen beslissingen aangevochten voor een rechtbank of bij het Centrum voor de gelijkheid van kansen en racismebestrijding.