Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5861

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Merkeigenaren - Verbod internetverkoop - Merkproducten - Strijd tegen namaak

merk
internetsite
elektronische handel
namaak
vrijheid van het handelsverkeer
concurrentiebeperking

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
2/3/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4013

Vraag nr. 4-5861 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Bepaalde merkeigenaren en fabrikanten proberen sinds kort via lobbyen bij Europa en het voeren van rechtzaken de verkoop van hun producten op online handelsplaatsen en andere websites in de Europese Unie een halt toe te roepen. Dit ondermijnt het recht van verkopers en particulieren op eerlijke concurrentie in het online segment. Men wil aldus terug vat krijgen op de distributiekanalen om aldus de prijszetting te kunnen vastleggen en de vrije concurrentie uit te bannen.

De merkeigenaren stellen te willen voorkomen dat er namaak producten op internetveilingplaatsen zoals eBay worden verkocht.

Het middel, namelijk het verbieden van online verkoop van vele artikelen schiet haar terechte doel, het bestrijden van namaak ver voorbij. Het gaat niet alleen om luxeobjecten, maar ook om alledaagse producten zoals kinderspeelgoed, elektronische apparatuur, grasmaaiers en kinderwagens.

De Internetverkoop van vele producten (zowel nieuw als tweedehands) verbieden is een verregaande inbreuk van het vrijhandelsverkeer. Bovendien biedt het internet juist een nieuwe afzetmarkt aan en in deze tijden van crisis is het internet alvast deel van de oplossing. Dergelijke inperking van de vrijheid van handel gaat totaal in tegen de Europese gedachte. Handelsbeperkingen moeten gebaseerd zijn op objectieve en openbare criteria waarvan onomstotelijk vaststaat dat consumenten hierbij baat hebben. Zo lijkt het me al te absurd dat fabrikanten eisen dat internetverkopers een offline winkel moeten hebben voordat zij online mogen verkopen. Ook het opleggen van zwaardere verkoopvoorwaarden aan online verkopers gaat in tegen de vrijheid van mededingen. Bovenal moeten consumenten het recht hebben om objecten door te verkopen waarvoor zij hebben betaald.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Hoe staat de minister ten opzichte van de pogingen van diverse fabrikanten en merkeigenaren om de verkoop en wederverkoop van producten via het internet in te perken? Werd ook hij/zij hierover reeds aangesproken en wat is het standpunt van de regering?

2. Is de minister het met mij eens dat het Europees mededingingsrecht moet worden aangepast om buitensporige beperkingen voor internetverkoop te verbieden en merken ertoe te dwingen alle verticale overeenkomsten te publiceren die zijn bedoeld om de handel in hun producten op het internet in te perken?

3. Verklaart u zich voorstander van het recht om producten vrij te kopen en te verkopen via het internet en gaat u dit standpunt concreet verdedigen in Europa? Zo neen, waarom niet en kan u dit toelichten?

4. Hebt u weet van ontwerpvoorstellen binnen Europa om de internetverkoop en de vrijheid van handel op het internet in te dijken? Zo ja, welke zijn deze voorstellen?

Antwoord ontvangen op 2 maart 2010 :

Hierbij heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen:

1. Het merkenrecht verleent exclusieve rechten aan de merkhouder die derden kan verbieden onder dezelfde naam (of onder hetzelfde logo) dezelfde of gelijkaardige producten te verkopen.

Dit merkenrecht is geen absoluut recht. Zo voorziet artikel 7, lid 2, van de richtlijn 89/104 EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten in het principe van communautaire uitputting van deze rechten. Op basis van dit principe kan de rechthouder zich niet meer verzetten tegen de wederverkoop van producten die met toestemming van de rechthouder rechtmatig in het verkeer zijn gebracht op het grondgebied van de Europees Economische Ruimte, tenzij de rechthouder gegronde redenen heeft om zich te verzetten tegen verdere verhandeling.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna “het Hof van Justitie”) ontwikkelt een jurisprudentie met betrekking tot deze gegronde redenen van verzet (zie bijvoorbeeld EHvJ, C- 59/08, 23 april 2009). Zo kan bijvoorbeeld geoordeeld worden dat, zelfs in het geval er een licentieovereenkomst met een selectief distributienetwerk werd afgesloten, er geen sprake is van toestemming voor het in verkeer brengen van de goederen omdat de aantasting van de luxueuze uitstraling afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de waren, waarbij wordt rekening gehouden met het feit dat het gebruik van een selectief distributiestelsel, voorzien in een licentieovereenkomst, het behoud van de kwaliteit en het juiste gebruik van de waren zou kunnen verzekeren.

Het Hof van Justitie wijst meer bepaald voor wat de wederverkoop via discounters betreft, op volgende overwegingen: “In dit verband dient er rekening te worden gehouden met enerzijds de aard van de van het merk voorziene prestigieuze waren, de omvang van de verkoop van deze waren (enz.) de systematische of sporadische aard van dergelijke verkopen, en anderzijds de aard van de waren die deze discounters gewoonlijk verkopen alsmede de in de bedrijfssector gebruikelijke verkoopswijze”.

Met betrekking tot de problematiek van de aansprakelijkheid van internet-verkoopssites, kunnen we hier wijzen op het feit dat zich ook op dit punt een rechtspraak aan het ontwikkelen is op basis van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, ter omzetting van de richtlijn 2000/31 van 8 juni 2000. Hier kan onder meer, en onder voorbehoud van een mogelijke beroepsprocedure, verwezen worden naar het vonnis van 31 juli 2008 van de rechtbank van koophandel te Brussel in de zaak Lancôme/eBay waar de rechter een afweging maakt over de normale voorzichtigheid en zorgvuldigheid die men in de elektronische handel zou kunnen verwachten. De rechter diende hier onder meer te oordelen over de vraag of een rechthouder aan een internetverkoopsite kan verbieden verkoopsadvertenties te afficheren van professionele verkopers, evenals van andere verkopers (verkoop van minimum drie producten van hetzelfde of soortgelijke gamma van producten) die niet duidelijk hun identiteit, adres en BTW-nummer aangeven. De rechter oordeelde dat aan de verkoopssite geen verantwoordelijkheid kan worden toegekend, en dus niet in schadevergoeding kan worden aangesproken, inzoverre de specifieke activiteit kan gezien worden als een hostingactiviteit in de zin van artikel 20 van de wet van 11 maart 2003. Deze hostingdiensten dienen ingevolge artikel 20, § 1, van de wet van 11 maart 2003, en artikel 22, § 6 van het Benelux-verdrag inzake de Intellectuele Eigendom wel op te treden indien de rechthouder de internetverkoopsite op de hoogte stelt van de inbreuken die op een geïndividualiseerde manier zijn geïdentificeerd.

Ook in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn gelijkaardige procedures opgestart. In Frankrijk heeft de rechter op een bemiddeling tussen de partijen aangestuurd, in Duitsland werd – in tegenstelling tot in België- geoordeeld in het voordeel van de merkhouder. De rechter in het Verenigd Koninkrijk zal over de verschillende aspecten (merkinbreuk, verantwoordelijkheid verkoopsites,…) prejudiciële vragen stellen aan het Europees Hof van Justitie. Het lijkt dan ook een goede zaak de afweging van het Hof van Justitie op deze punten af te wachten.

2. De Europese mededingingsregels die onder meer van toepassing zijn op distributieovereenkomsten (de groepsvrijstelling voor verticale afspraken) worden thans door de Europese Commissie herzien omdat de huidige regeling (Verordening 2790/99) vervalt in mei 2010. De Commissie heeft op 27 juli jl. haar voorstellen gepubliceerd en wacht de commentaren af van alle belanghebbenden tot 28 september 2009 (zie http://ec.europa.eu/competition/consultations/2009_vertical_agreements/index.html ).

De voorgestelde regeling is niet erg verschillend van de huidige, maar de Commissie stelt wel een aanpassing voor om internethandel te vergemakkelijken.

Het voorstel maakt (zoals de huidige groepsvrijstelling) een onderscheid tussen actieve verkopen (waarbij de verkoper zich tot de koper richt, of alleszins een verkoopactiviteit ontplooit in het territorium of betreffende de klantengroep van de koper), en passieve verkopen (waarbij de koper zich tot de verkoper richt). Passieve verkopen mogen volgens het voorstel (zoals in de huidige regeling) niet worden beperkt, terwijl wel bepaalde beperkingen mogelijk zijn voor actieve verkopen in bijvoorbeeld exclusieve distributieovereenkomsten.

De Commissie stelt voor om ondubbelzinnig te stellen dat internetverkopen in principe als passieve verkopen zullen worden beschouwd en dus niet mogen worden beperkt. Zij kunnen alleen als actieve verkopen worden aangemerkt wanneer bewezen kan worden dat de site heel specifiek gericht is op een bepaalde kopersgroep. Als bijlage voeg ik de desbetreffende passage van de door de Commissie voorgestelde toelichting in.

3. Ik steun de Commissie in haar demarche als beschreven bij 2.

4. Naar aanleiding van de herziening van de Europese groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten, heeft de Europese Commissie haar voorstellen gepubliceerd (zie vraag 2). Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft dit voorstel niet tot doel om de vrijheid van handel in te dijken, maar wel om de internethandel te vergemakkelijken.