Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5700

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de minister van Justitie

Zaak Belliraj - Belgische Staatsveiligheid - Rol - Relatie met de Marokkaanse direction générale des Études et de la Documentation (DGED)

staatsveiligheid
geheime dienst
Marokko
terrorisme
uitwisseling van informatie

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
7/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4726

Vraag nr. 4-5700 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op 27 juli is Abdelkader Belliraj door de rechtbank van Salé (Marokko) veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De zaak Belliraj gaf een aantal nieuwe inzichten uit moordzaken uit het verleden, maar bracht voornamelijk onwaarschijnlijk veel intriges aan het licht, en nog veel meer onbeantwoorde vragen. In het nummer van september 2009 van MO*-magazine verscheen een dossier-special rond de zaak Belliraj. Daaruit blijkt de jarenlange opvolging van Belliraj vanaf eind de jaren ’80 door zowel de Belgische Veiligheid van de Staat en de Marokkaanse inlichtingendiensten.

De Staatsveiligheid zou een structurele geef-en-neem-relatie hebben gehad met de Marokkaanse direction générale des Études et de la Documentation (DGED), de dienst verantwoordelijk voor de buitenlandse Marokkaanse gemeenschappen te screenen en mogelijke bedreigingen tegen de Marokkaanse Staat gewaar te worden. Doorheen de jaren heen evolueerde deze samenwerking van bijzonder intensief naar bijzonder wederzijds wantrouwig. De huidige sterk gespannen relatie tussen de Belgische Veiligheid van de Staat en Marokkaanse inlichtingendiensten, voornamelijk de DGED, is op zijn minst verontrustend te noemen. Dat samenwerkingen met buitenlandse inlichtingendiensten die op Belgisch terrein werkzaam zijn, niet evident zijn, spreekt voor zich. Toch blijkt uit verschillende berichtgeving, en diverse uitlatingen waaronder van de administrateur-generaal van de Staatsveiligheid Winants dat de verzieking compleet is. Alain Winants waarschuwt letterlijk: “ Dit kan enkel faliekant aflopen. ”

Gezien het korte voorgaande kader, en een aantal nieuwe inzichten uit mediaberichtgeving, volgende vragen:

1) Heeft de geachte minister enig idee waarom de Staatsveiligheid bij een eerste naturalisatie-aanvraag voor Abdelkader Belliraj een negatief advies gaf, om vervolgens op 6 juni 2000 opnieuw een negatief advies te geven, om vervolgens een week later met een positief advies op de proppen te komen? Wat waren de redenen voor deze tegengestelde adviezen?

2) Kan hij bevestigen dat Belliraj aan een Marokkaanse onderzoeksrechter verklaarde actief informant te zijn voor de Belgische Staatsveiligheid vanaf 2000? Zo ja, wist de Veiligheid van de Staat, die reeds jaren voordien een negatief advies formuleerde op Belliraj zijn eerste naturalisatie-aanvraag, over het verleden van Belliraj? Werd dit bij de DGED afgetoetst? Werd de toenmalige minister van Justitie hiervan op de hoogte gesteld?

3) Kan de Veiligheid van de Staat bevestigen dat Belliraj als informant, zoals sommige bronnen beweren, “ onvoorstelbare waardevolle “ informatie aanbracht?

4) Kan de Veiligheid van de Staat bevestigen dat ze van de Marokkaanse diensten een namenlijst kreeg met terrorismeverdachten waarvan Marokko vroeg deze op te volgen zoals de ambassadeur van Marokko in België letterlijk beweert?

5) Is het correct dat de Veiligheid van de Staat het nieuws van de arrestatie van Belliraj via de pers moest vernemen? Bevestigt Comité I dit? Spreekt Marokko dit tegen? Is dit tekenend voor de actuele verziekte relatie tussen de Belgische diensten en de Marokkaanse? Zo ja, welke zijn de exacte redenen hiervoor?

6) Wat vindt de geachte minister van de uitspraak van Dhr. Winants dat de zaak Belliraj de druppel was, en dat er een flagrante weigering van de Marokkaanse diensten was om samen te werken? Is het juist dat Winants de DGED vroeg om drie agenten wegens inmenging terug te roepen? Zo ja, waarom? Wat verstaat Dhr. Winants onder inmenging? Bevestigt dit de verziekte relatie?

Is het juist dat DGED besloot al zijn agenten in België terug te roepen ? Bevestigt dit de verziekte relatie? Vindt de geachte minister dit verontrustend? Is hij akkoord met wat ambassadeur Addahre beweert, dat deze spanningen te herleiden zijn tot “ gevoeligheden tussen bepaalde individuen uit de diensten ”? Zo ja, vindt hij dit niet schrijnend dat hierdoor de Veiligheid van de Staat niet meer geïnformeerd wordt de Marokkaanse diensten en daardoor de Belgische veiligheid minder beschermd wordt?

8) Is het juist dat de speurders van de rogatoire commissie die begin oktober naar Marokko gingen, weinig tot geen antwoorden verkregen gezien de systematische weigering op elke vraag tot consultatie of analyse? Heeft deze commissie daar informatie verkregen rond mogelijke bekentenissen van Belliraj?

9) Kan België (en vice versa Marokko) zich veroorloven om dergelijke verziekte relaties te onderhouden met een land als Marokko, met een Marokkaanse gemeenschap van 300 000 in België? Kan de geachte minister bevestigen dat gezien de ontsnappingen uit Belgische gevangenissen door Marokkaanse (of van origine) gevangenen deze relatie zo snel mogelijk dient genormaliseerd worden?

10) Is hij bereid om gezien de vele vragen, en gezien de onderkoelde relatie, met de Marokkaanse regering in wederzijds begrip, het gesprek aan te gaan?

Antwoord ontvangen op 7 januari 2010 :

1. Het jaarverslag 2008 van het Vast Comité I geeft hierbij volgende precisering:

“Alleen [het] tweede advies werd teruggevonden in het naturalisatie dossier van het bevoegde parket. Aangezien er geen tegenindicaties waren, werd de Belgische nationaliteit toegekend.

Het Vast Comité I heeft intensief onderzoek verricht naar het hoe en het waarom van deze twee adviezen. Volgens de onder ede verhoorde leden van de VSSE werden op geen enkel ogenblik handelingen gesteld met het oog op het faciliteren van de verkrijging van de Belgische nationaliteit.”

2. De verklaringen die Belliraj afgelegd heeft aan het Marokkaanse gerecht, maken het voorwerp uit van een gerechtelijk onderzoek in België. Het is bijgevolg niet mogelijk om deze vraag van het geachte lid te beantwoorden.

Op 1 oktober 2009 heb ik hieraangaande in de commissie voor de Justitie van de Kamer verklaard: “Over de contacten tussen de staatsveiligheid en de Marokkaanse diensten de afgelopen jaren over Belliraj, is het onmogelijk voor de staatsveiligheid, alweer omwille van de classificatie en van het respect voor de regel van de derdendienst, om een weergave te geven van alle gegevens uitgewisseld tussen de inlichtingendiensten aangaande het dossier van een welbepaald individu.”

Verder verwijs ik algemeen naar het antwoord dat mijn voorganger, de heer Vandeurzen, gegeven in de commissie van de Kamer op 1 oktober 2008: “Op de vraag of Belliraj al dan niet als informant werkte voor de Veiligheid van de Staat, moet ik nogmaals verwijzen naar artikel 42, §3, van de wet van 30 november 1998 en een ontkennend noch bevestigend antwoord geven. Als aan deze regels afbreuk wordt gedaan, komt het leven van de informanten in gevaar en kunnen de inlichtingendiensten niet langer naar behoren functioneren. In de veronderstelling dat de Veiligheid van de Staat op de een of andere manier in kennis zou gesteld worden dat een van hun bronnen betrokken zou zijn bij terroristische activiteiten zonder dat dit kadert binnen de activiteiten voor de Veiligheid van de Staat, dan moeten zij uiteraard onmiddellijk de gepaste maatregelen nemen ten opzichte van deze bron.”

3. Ik verwijs naar de elementen die vermeld zijn in mijn antwoord op vraag 2).

4. Ik verwijs de senator naar het antwoord dat ik in de commissie voor de Justitie van de Kamer heb geven op 1 oktober 2009 en dat als volgt geformuleerd was:

“De namenlijsten met de terrorismeverdachten, die door Marokko aan verschillende Europese landen zijn bezorgd, zouden, althans volgens de Marokkaanse ambassadeur, hebben toegelaten om aanslagen te voorkomen. Ik citeer uit het tijdschrift: “Misschien hadden de aanslagen in Madrid wel nooit plaatsgevonden, indien de namenlijsten wel waren opgevolgd”. De bedoelde namenlijsten zouden volgens voorgaande stelling zijn genegeerd, niet enkel door de Veiligheid van de Staat maar ook door meerdere, andere inlichtingendiensten. Dat is volgens mij niet correct.

De Veiligheid van de Staat ontvangt regelmatig van vele landen, waaronder de twee Marokkaanse diensten, een bepaald aantal namen van personen die, in het kader van de zijn door de wetgever toegekende bevoegdheden, zijn aandacht zouden kunnen wegdragen. Bedoelde lijsten maken het voorwerp uit van systematisch en zorgvuldig onderzoek. De pertinente informatie die uit onderzoek voortvloeit, wordt geregeld uitgewisseld met de partnerlanden.

Deze procedure was ook van toepassing voor de lijsten die door de Marokkaanse autoriteiten na de aanslagen in Casablanca waren opgestuurd. Zij waren in de eerste plaats het werk van Marokkanen die in Marokko verbleven en die geen directe band hebben met de latere aanslagen, bijvoorbeeld de aanslagen in Madrid. De aanslagen in Madrid waren immers in de eerste plaats het werk van in Spanje verblijvende personen.

Laten uitschijnen dat België, de Veiligheid van de Staat en andere inlichtingendiensten wegens nalatigheid medeverantwoordelijk zouden zijn voor de aanslagen in Madrid, lijkt, zeker in het licht van wat voorafgaat, een gewaagde en eigenlijk niet aanvaardbare bewering.”

5. Zoals mijn voorganger, de heer Vandeurzen, op 1 oktober 2008 in de commissie voor de Justitie aangaf: de Veiligheid van de Staat “werd op geen enkel ogenblik voor het uitbreken van de zogenaamde zaak Belliraj door de Marokkaanse autoriteiten geïnformeerd over de terroristische activiteiten van de betrokkene.”

Het Comité I kon niet aantonen dat dit onjuist was.

Ook al zijn de partnerdiensten van de Veiligheid van de Staat niet verplicht om de Veiligheid van de Staat op de hoogte te stellen van operaties die zij op hun grondgebied gaan ondernemen, toch wordt in de praktijk het land verwittigd, wanneer onderdanen van dit land betrokken zijn. Het aanzienlijk aantal Belgen of inwoners van België van het Belliraj-netwerk en het feit dat een Belg aan het hoofd van het netwerk stond, had de Marokkaanse autoriteiten ertoe moeten aanzetten om voorafgaandelijk hun collega’s van de Veiligheid van de Staat te verwittigen. Het staat vast dat deze werkwijze ook de aandacht die besteed wordt aan ander ongepast gedrag, versterkte en aanwakkerde.

6. Zoals mijn voorganger, de heer Vandeurzen, in de commissie voor de Justitie van de Kamer op 17 december 2008 heeft gepreciseerd: “Het is niet mogelijk om op de vraag over een onderzoek naar het gedrag van deze drie agenten te antwoorden noch op de vraag over de conclusies ervan, wegens de wet betreffende de classificatie.”

Inmenging wordt als volgt gedefinieerd in artikel 8, tweede lid, g), van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst: “g) inmenging: de poging om met ongeoorloofde, bedrieglijke of clandestiene middelen beslissingsprocessen te beïnvloeden;”.

7. Ik verwijs de senator naar het antwoord dat ik gegeven heb in de commissie voor de Justitie van de Kamer op 1 oktober 2009 en dat als volgt geformuleerd was:

“In verband met de spanningen tussen DGED (direction générale des Études et de la Documentation) en de Veiligheid van de Staat moet ik verwijzen naar de antwoorden die op dat vlak op 17 december 2008 door de heer Jo Vandeurzen gegeven zijn. Hij heeft alles uiteengezet. Ik moet dat niet herhalen. Hij heeft de omstandigheden geschetst. Vanuit die optiek hebben de DGED en de Marokkaanse autoriteiten daarna dan een significante stap gezet door in te gaan op onze vraag om de drie in opspraak gekomen agenten terug te roepen. Algemeen gesteld lijkt het ons nuttig om op te merken dat het niet noodzakelijk is dat een delegatie van inlichtingendienst in Brussel aanwezig is opdat een uitwisseling van gegevens tussen diensten plaats zou kunnen vinden. Bovendien is de samenwerking tussen de Veiligheid van de Staat en de [DGST], haar “defensieve” Marokkaanse zusterdienst, zonder onderbreking voortgezet.

De positieve stap van de DGED werd onlangs opgevolgd met een vergadering te Brussel. De dialoog beoogt de relaties tussen de DGED en de Veiligheid van de Staat in de toekomst te normaliseren. Vermits deze dialoog valt onder de wet betreffende de classificatie is het niet mogelijk om daarover meer details te geven. Ik stuur er in elk geval op aan dat deze normalisatie zeker plaats zou vinden.

Wat betreft de beweringen van de Marokkaanse ambassadeur in het desbetreffende artikel in het magazine MO, met name dat de spanningen tussen de Veiligheid van de Staat en DGED tot problemen tussen individuen terug te brengen zijn, is het ook daar, omwille van classificatie van informatie, juridisch niet mogelijk in detail op de specifieke rol van een inlichtingenofficier van de Veiligheid van de Staat in te gaan. Het lijkt evenwel zinvol eraan te herinneren, zoals ik zopas al aanhaalde, dat het louter bepaalde onvriendelijke en tussen twee partnerlanden moeilijk te accepteren gedragingen zijn geweest die de Veiligheid van de Staat ertoe hebben genoopt om te vragen, aan te dringen en uiteindelijk resultaat te bekomen inzake het treffen van een aantal maatregelen, wat zij ook heeft gedaan.”

8. Ik verwijs de senator naar het antwoord dat ik in de commissie voor de Justitie van de Kamer gegeven heb op 1 oktober 2009 en dat als volgt geformuleerd was:

“In het kader van de gerechtelijke onderzoeken deelde het federaal parket mij het volgende mee. De gerechtelijke onderzoeken naar de zes moorden en naar de terroristische groep rond Belliraj zijn nog altijd hangende. Men herhaalt mij dat het goede verloop van de aan de gang zijnde strafonderzoeken en het principe van het geheim van het strafonderzoek niet toelaten om meer details te verschaffen.”

9. Zoals aangehaald in het antwoord op vraag 7:

“Bovendien is de samenwerking tussen de Veiligheid van de Staat en de [DGST], haar “defensieve” Marokkaanse zusterdienst, zonder onderbreking voortgezet.”

Verder deel ik niet de mening volgens dewelke de Marokkaanse gemeenschap van België met Marokko beheerd moet worden. Aangezien België een soevereine Staat is, dient zij de bevolking te beheren die op haar grondgebied leeft, wat ook de nationaliteit van de individuen is en hun globaal belang in het geheel van de bevolking.

10. Tijdens mijn officieel bezoek aan Marokko op 2 en 3 november 2009 is er een ontmoeting geweest tussen mij en de heer Mohamed Yassine Mansouri, directeur-generaal van de DGED.

Hierop werd door beiden verwezen naar de reeds sedert lang bestaande belangrijke samenwerking tussen de inlichtingendiensten van beide landen en de noodzaak om deze in de toekomst nog te intensifiëren.

Een ontmoeting tussen beide diensthoofden wordt in de nabije toekomst gepland.

aComité I, Jaarverslag 2008, p. 39

bDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 oktober 2009, 52 COM 647, p. 41.

cDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 oktober 2008, 52 COM 317, p 36.

dDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 october 2009, 52 COM 647, p. 40-41.

eDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 oktober 2008, 52 COM 317, p 35.

fDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 17 december 2008, 52 COM 402, p. 3.

gDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 oktober 2009, 52 COM 647, p. 40.

hDe Kamer, Integraal verslag, commissie voor de Justitie, 1 oktober 2009, 52 COM 647, p. 42.