Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5677

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de minister van Justitie

Asielaanvragen - Oorlogsmisdadigers - Vervolging- Samenwerking met de parketten

politiek asiel
oorlogsmisdaad
misdaad tegen de menselijkheid
gerechtelijke vervolging
asielzoeker

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
7/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4461

Vraag nr. 4-5677 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

'België moet zijn immigratiediensten inlichten over personen die worden gezocht voor misdaden tegen de menselijkheid', aldus een aanbeveling van Human Rights Watch in juni 2009. In Denemarken werkt de onderzoeksrechter en een team dat gespecialiseerd is in oorlogsmisdaden, nauw samen met de immigratiediensten.

De Nederlandse pers gaf onlangs aan dat er in Nederland meer dan 350 van oorlogsmisdaden verdachte asielzoekers in Nederland verblijven. Het blijkt nauwelijks mogelijk hen te vervolgen. De laatste zes jaar werden slechts vijf van hen vervolgd. Door diplomatieke druk en slechte wetten zou Nederland een vrijhaven zijn voor oorlogsmisdadigers.

Graag had ik hieromtrent dan ook een gedetailleerd antwoord ontvangen op volgende vragen:

1) Hoe reageert u op het cijfer van 350 oorlogsmisdadigers dat in Nederland zou verblijven en kan u aangeven hoe dit cijfer zich in ons land verhoudt?

2) Hoe reageert u op de aanbeveling van Human Rights Watch om systematisch immigratiediensten in te lichten over personen die worden gezocht voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid? Kan dit uitvoerig worden toegelicht?

3) Wat vindt u van de Deense aanpak waarbij de onderzoeksrechter en gespecialiseerde teams nauw samenwerken met de immigratiediensten?

4) Informeert het parket systematisch de immigratiediensten over verdachten van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, hoeveel dossiers werden respectievelijk voor 2007, 2008 en 2009 doorgegeven vanuit het parket?

5) Kan u toelichten en dit voor respectievelijk de jaren 2007, 2008 en idealiter de eerste maanden van 2009 hoeveel asielaanvragen werden afgewezen wegens het plegen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid en kan worden toegelicht vanuit welke landen de daders afkomstig waren?

6) Kan u garanderen dat de daders van oorlogsmisdaden en plegers van misdaden tegen de menselijkheid niet in aanmerking komen voor de regularisatie die onlangs werd goedgekeurd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke screening wordt erop toegepast en worden de regularisatiedossiers systematisch afgetoetst met de informatie vanuit de parketten over oorlogsmisdadigers?

Antwoord ontvangen op 7 januari 2010 :

1) en 2) Het antwoord op deze vragen behoort tot de bevoegdheid van mijn collega de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen.

3) In de eerste plaats lijkt het mij gepast om toe te lichten dat, sinds 7 augustus 2003, zulks conform artikel 144quater van het Gerechtelijk Wetboek alleen de federale procureur de openbare strafvordering kan uitoefenen in geval van grove schendingen van het internationaal humanitair recht.

Deze specialisatie inzake de behandeling van dossiers over internationaal humanitair recht op het niveau van het openbaar ministerie, bestaat helaas niet op het niveau van de onderzoeksrechters die bevoegd blijven binnen de bevoegdheidscriteria ratione loci bepaald in artikel 62bis van het Wetboek van Strafvordering. De commissie voor internationaal humanitair recht heeft gesuggereerd om alleen aan de Brusselse onderzoeksrechters de bevoegdheid toe te kennen dossiers te behandelen over grove schendingen van het internationaal humanitair recht, maar tot op heden bleef dit voorstel, dat een wijziging van het voornoemde artikel 62bis impliceerde, dode letter. Het is dus stricto sensu onmogelijk een systeem in te voeren zoals het Deense stelsel, met samenwerking tussen enerzijds de onderzoeksrechter en de onderzoekers gespecialiseerd in grove schendingen van het internationaal humanitair recht, en anderzijds de immigratiediensten.

Toch moet onderstreept worden dat er in ons land de facto contacten en samenwerking bestaan tussen het federaal parket en het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). Wanneer het CGVS zich tot het federaal parket richt om te weten of een persoon al dan niet gekend is wegens feiten van grove schending van het internationaal humanitair recht, en, in geval van een bevestigend antwoord toegang tot het gerechtelijk dossier vraagt, zal het federale parket in voorkomend geval, na contact met de onderzoeksrechter, zijn uiterste best doen om aan deze vraag tegemoet te komen voor zover de inlichtingen of het onderzoek zulks mogelijk maken.

Er moet echter onderstreept worden dat de inlichtingen - vooral sinds 2007 - het meest in de andere richting circuleren. Het CGVS brengt het federaal parket op de hoogte van het besluit de toekenning van het statuut van politiek vluchteling te weigeren op basis van de elementen die het zelf verzamelde en die het vermoeden opwekken dat de aanvrager deelgenomen heeft aan grove schendingen van het internationaal humanitair recht. Op grond van de doorgezonden inlichtingen van het CGVS opent het federaal parket dan een dossier opsporingsonderzoek, voor zover er over de geviseerde persoon nog geen gerechtelijk dossier is samengesteld.

4) Tot zeven maal toe richtte het CGVS in 2007 een brief aan het federaal parket om het op de hoogte te brengen van een besluit om de toekenning van het statuut van politiek vluchteling te weigeren wegens de verdenking van het begaan van grove schendingen van het internationaal humanitair recht door de aanvrager. In 2008 werd een dergelijke brief twaalf maal aan het federaal parket gericht, en in 2009 acht maal (toestand op 7 oktober 2009). Het geheim van het opsporingsonderzoek laat me niet toe om de landen van herkomst van de betrokken personen mee te delen.

5) en 6) Het antwoord op deze vragen behoort tot de bevoegdheid van mijn collega de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen.