Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5155

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Pensioenfondsen - Potentieel zware verliezen - Bevriezen van pensioenen

aanvullend pensioen
pensioenregeling
spaartegoed
financieel verlies
Nederland
pensioenvoorwaarden
monetaire crisis
beleggingsmaatschappij
verzekeringsmaatschappij
verzekeringsproduct
financiële solvabiliteit
Financial Services and Markets Authority
levensverzekering
boekhoudkundige reserve
bescherming van de consument
pensioenfonds

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
12/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-3297

Vraag nr. 4-5155 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Nederlandse pensioenfondsen hebben vorig jaar bijna 110 miljard euro verloren op hun beleggingen. Dat blijkt uit nieuwe cijfers die De Nederlandsche Bank (DNB) publiceert in haar Statistisch Bulletin. Honderdduizenden Nederlandse pensioenen worden komende jaren bevroren. De beleggingsverliezen en de lage rente dwingen meer dan drie honderd pensioenfondsen met een tekortschietend vermogen om uiterlijk volgende week een herstelplan in te dienen bij DNB. Uit de eerste herstelplannen van pensioenfondsen die bekend zijn, blijkt dat de pensioenen de komende drie tot vijf jaar niet zullen stijgen. Zo zal een pensioenfonds (PME) de komende vijf jaar de pensioenen van 143 000 gepensioneerden en de pensioenaanspraken van 500 000 werknemers en ex-werknemers niet aanpassen voor inflatie.

Ik verwijs naar mijn eerdere schriftelijke vragen hieromtrent 4-2599 en 4-1651 en 4-3296. De situatie wordt dus ernstiger met de dag en verscherpte monitoring en meer agressieve herstelplannen zijn acuut noodzakelijk. Tegelijkertijd moeten de fondsen transparant communiceren.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Welke concrete herstelmaatregelen werden opgelegd aan pensioenfondsen die te diep onder de minimale reserves zitten en zullen ook in ons land pijnlijke maatregelen voor de rechthebbenden zelf moeten worden getroffen ?

2. Hoe reageert de geachte minister op de Nederlandse berichten en vooral het gegeven dat concrete uitkeringen zullen worden bevroren voor vijf jaar bij sommige pensioenfondsen, waaronder enkele grote kleppers en waarin verschilt de Nederlandse situatie van de onze ? Is er behoefte aan bijkomende monitoring en zo ja kan hij dit uitvoerig toelichten ? Zo neen, welke knipperlichten worden dan heden gehanteerd gezien er geen reservedrempel (105 %) meer in voege is in ons land in tegenstelling tot Nederland ?

3. Kan hij garanderen dat de rechthebbenden van het pensioensparen binnen de tweede pijler zoals de groepsverzekeringen voor loontrekkenden van zowel de hun contractueel vastgelegd pensioen en premies zullen bekomen of zullen zij worden ingekort ?

4. Kan hij garanderen dat de rechthebbenden van het pensioensparen binnen de derde pijler - hieronder verstaan het individueel pensioensparen - van zowel de hun contractueel vastgelegd pensioen en premies zullen bekomen of zullen zij worden ingekort ?

Antwoord ontvangen op 12 januari 2010 :

Bij het beantwoorden van deze vragen dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen twee types instellingen, die beiden gekend zijn onder de naam "pensioenfonds".

Vooreerst zijn er de pensioenfondsen in het kader van de tweede pensioenpijler of instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Het gaat om pensioenfondsen die pensioenen opbouwen in het kader van de beroepsactiviteit van de aangeslotenen. Zij zijn onderworpen aan de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (WIBP). IBP's kunnen worden opgericht voor het beheer van wettelijke of aanvullende pensioenen. Wat de aanvullende pensioenen betreft kunnen zij zowel actief zijn voor werknemers (in het kader van de wet van 28 april 2003 (WAP)) als voor zelfstandigen (in het kader van het Vrij Aanvullend Pensioen).

Daarnaast zijn er de pensioenfondsen van de derde pensioenpijler of pensioenspaarfondsen. Dit zijn gemeenschappelijke beleggingsfondsen die vallen onder de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. Meer in het bijzonder betreft het gemeenschappelijke beleggingsfondsen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, in de zin van artikel 6 van deze wet.

Voor de volledigheid dient aangegeven te worden dat zowel tweede pijler als derde pijler pensioenen kunnen opgebouwd worden via verzekeringen. Verzekeringsondernemingen vallen echter buiten de scope van de gestelde vragen.

1-3 Tweede pijler

Net als in Nederland werden de IBP's in het jaar 2008 geconfronteerd met sterk negatieve beleggingsresultaten. Het rendement over 2008 bedraagt voor het geheel van de sector – 18 %.

Net als in Nederland is deze dalende tendens ten dele toe te schrijven aan het feit dat de IBP's veel in aandelen beleggen. Er is overigens een tamelijk duidelijke correlatie waar te nemen tussen de economische cycli en het resultaat van de beleggingen van de IBP's.

Deze resultaten hadden een negatieve impact op de dekkingsgraad van de IBP's. De dekkingsgraad van alle IBP's samen bedroeg eind 2006 143 %, en eind 2007 130 %. In 2008 werden de voorzieningen in uitvoering van een nieuw wettelijk kader dat sedert 2007 gradueel werd ingevoerd, voor het eerst op een meer prudente wijze berekend en daalde de dekkingsgraad tot 101 %. Bij gebruik van vergelijkbare maatstaven als in 2007, daalt de dekkingsgraad einde 2008 tot 117 %.

Een belangrijk verschil met de situatie in Nederland is dat de inschatting van de verplichtingen bij de Belgische IBP's niet gebeurt aan de hand van de marktrentevoet, maar op grond van prudente technische basissen die door de IBP moeten worden verantwoord en door de aangewezen actuaris gunstig moeten worden geadviseerd. Op die manier wordt vermeden dat de extreme schommelingen in de marktrente zich onmiddellijk vertaalt in de resultaten van de IBP's, zoals dat in Nederland het geval is.

De financiële situatie van de IBP's wordt van zeer nabij opgevolgd door de CBFA.

Bij het toezicht op de IBP's gaat de CBFA onder meer uit van de rekeningen en andere financiële documenten die de IBP's haar jaarlijks moeten bezorgen met toepassing van artikel 98, eerste lid, van de WIBP.

De CBFA heeft er bij alle instellingen op aangedrongen dat de jaarrekeningen aan de toezichthouder worden overgemaakt voor einde april in plaats van de wettelijke rapporteringsdatum van 30 juni. Dit zal in de toekomst zo blijven.

De CBFA heeft het afgelopen jaar verschillende maatregelen genomen, met het oog op een kordate aanpak van financieringstekorten die als gevolg of mede als gevolg van de financiële crisis zijn ontstaan.

Via haar mededeling CBFA_2008_23 van 9 december 2008 heeft de CBFA de IBP's gevraagd een proactieve houding aan te nemen. Wanneer zij een financieringstekort vaststelden of meenden dat het boekjaar 2008 afgesloten zou worden met een dergelijk tekort, moesten zij aan de CBFA een herstelpan voorleggen vóór 28 februari 2009.

In de mededeling werd een onderscheid gemaakt tussen:

Het is bijgevolg niet correct te stellen dat in België geen reservedrempel zou bestaan. Er bestaat een dubbele drempel, waarbij de eerste drempel (KTV) overeenstemt met het bedrag van de verworven rechten en de tweede drempel (LTV) daarbovenop in een buffer voorziet.

Gevolg gevend aan deze mededeling hebben heel wat IBP's een tekort gemeld en herstelmaatregelen uitgewerkt. Op basis van de officiële rapportering bleek immers dat iets minder dan de helft van de IBP's een tekort vertonen (43 %).

Uit het onderzoek van de herstelplannen is gebleken dat veel IBP's maatregelen hebben voorgelegd om het tekort KTV binnen de vooropgestelde termijn aan te zuiveren. Vaak gebeurde dit door middel van bijkomende onmiddellijke of over het jaar 2009 gespreide stortingen vanwege de bijdragende onderneming. Sommigen hadden al stortingen gedaan eind 2008.

115 IBP’s stelde herstelmaatregelen voor om het tekort LTV aan te zuiveren, waaronder een aantal die geen tekort KTV vertonen. Deze tekorten LTV zijn zoals gezegd niet enkel te wijten aan de beursmalaise maar zijn vaak ontstaan als gevolg van de invoering van een nieuw prudent financieringsplan. Deze tekorten worden op middellange termijn aangezuiverd door onder andere bijkomende stortingen, een aanpassing van het financieringsplan en het beleggingsbeleid.

Het directiecomité van de CBFA heeft op heden al herstelplannen goedgekeurd van 105 IBP's. Met drie IBP's zijn de besprekingen nog niet afgerond. De anderen hebben beslist om een grondige herstructurering door te voeren, waarbij de verbintenissen naar andere entiteiten worden overgedragen.

Op 8 december 2009 heeft de CBFA een nieuwe mededeling gericht aan de IBP's. Daarin wordt net zoals het geval was met betrekking tot het boekjaar 2008 gevraagd om, zo het boekjaar 2009 met een tekort zal worden afgesloten, een herstelplan aan de CBFA voor te leggen, uiterlijk op 28 februari 2010.

Daarnaast dienen de IBP's waarvoor de CBFA in 2009 een herstelplan heeft goedgekeurd, aan de CBFA een gedetailleerde stand van zaken te bezorgen over de evolutie van dit herstelplan, eveneens uiterlijk op 28 februari 2010.

Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de IBP's langetermijnverbintenissen beheren. De activa die deze verbintenissen dekken worden dus op lange termijn belegd, wat betekent dat het vooruitzicht van een beursheropleving het huidige tekort kan verminderen of zelfs volledig kan wegwerken. Ondanks het negatieve resultaat over 2008 bedroeg op einde 2008 het gemiddelde rendement over de laatste vijf jaar nog 2,4 %. Op grond van een enquête verwacht de Belgische Vereniging voor Pensioeninstellingen (BVPI) over het eerste semester van 2009 een herstel en een positief rendement van 4,2 %. Op 30 november 2009 was de BEL-20 index met 27 % gestegen ten opzichte van eind 2008. Gezien de sterke correlatie tussen de performantie van IBP's en deze index mag een sterker herstel verwacht worden.

Dankzij deze lange termijn hebben de IBP's doorgaans ook geen liquiditeitsproblemen in de zin dat de uitbetaling van de aanvullende pensioenen in gevaar zou komen en waardoor zij verplicht zouden worden hun activa op een ongunstig moment te verkopen. De meeste IBP's zijn zelfs nog altijd netto-investeerders.

Een inkorting van pensioenrechten is in België niet aan de orde en zelfs juridisch onmogelijk. De externalisering van de pensioengelden bij een IBP of bij een verzekeringsonderneming, neemt niet weg dat de pensioentoezegging finaal de verantwoordelijkheid van de inrichter blijft. De inrichter kan zich niet verschuilen achter tegenvallende beleggingsrendementen om zich aan de pensioenbelofte te onttrekken. Indien de pensioeninstelling op de pensioenleeftijd of bij de uittreding over te weinig reserves zou beschikken om de beloofde prestatie te betalen aan de aangeslotene, dient de inrichter de tekorten ten aanzien van de contractueel bedongen voordelen bij te passen.

Het valt niet uit te sluiten dat pensioenstelsels die voorzien in een facultatieve indexering, dit wil zeggen waarbij de inrichter of de pensioeninstelling jaarlijks kan beslissen of de rentes geïndexeerd worden en in welke mate, hun indexeringsbeleid in de komende jaren zullen bijstellen.

Anders dan in Nederland maken dergelijke stelsels in België echter een minderheid uit. Het overgrote deel van de aanvullende pensioenen wordt uitgekeerd onder de vorm van een eenmalig kapitaal.

4. Derde pijler

Pensioenspaarfondsen bieden de spaarder geen gewaarborgd rendement. Het rendement wordt bepaald door de evolutie van de waarden waarin het beleggingsfonds is belegd. De spaarder beschikt dan ook niet over een garantie met betrekking tot de mogelijke opbrengst en het eindbedrag dat hij zal ontvangen bij zijn pensionering.

Aangezien pensioenspaarfondsen investeren in financiële instrumenten zoals aandelen en obligaties, ondergaan de pensioenspaarfondsen de evoluties van de financiële markten. De diversificatieregels die aan de pensioenspaarfondsen worden opgelegd beogen evenwel een spreiding van het kapitaal over een portefeuille van verschillende aandelen en obligaties. Deze spreidingsregels worden gehanteerd om de impact van een waardedaling of van een eventueel bankroet van een individuele instelling of bedrijf op de netto inventariswaarde van een pensioenspaarfonds te milderen.

Het kapitaal van een pensioenspaarfonds staat ook los van de financiële instelling die het pensioenspaarfonds aanbiedt. Een eventueel faillissement van de promotor van een pensioenspaarfonds heeft geen impact op de activa die ten allen tijde eigendom blijven van de deelnemers.