Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-4762

van Nele Jansegers (Vlaams Belang) d.d. 13 oktober 2009

aan de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Eerste minister

Federale overheidsdiensten - Beleidscellen - Dragen van een hoofddoek

ministerie
overheidsapparaat
ambtenaar
personeel op contractbasis
islam
kledingstuk
plichten van de ambtenaar
verhouding kerk-staat
religieus symbool

Chronologie

13/10/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 13/11/2009)
12/11/2009Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4747
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4748
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4749
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4750
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4751
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4752
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4753
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4754
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4755
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4756
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4757
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4758
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4759
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4760
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4761
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4763
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4764
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4765
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4766
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4767
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4768

Vraag nr. 4-4762 d.d. 13 oktober 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Begin juli 2009 stelde ik u een vraag omtrent uw standpunt inzake het dragen van het hoofddoek in uw beleidscel en in de diensten en instellingen die onder uw voogdij staan (schriftelijke vragen nrs. 4-3727 tot 4-3748). Bij brief van 6 juli 2009 deelde de Kanselarij van de eerste minister u mee dat het enkel aan de minister van Ambtenarenzaken was hierop een antwoord te verstrekken en mocht u in uw antwoord enkel verwijzen naar het antwoord van deze minister.

Ik heb intussen dit antwoord van de minister van Ambtenarenzaken (vraag nr. 4-3731) ontvangen. Het laat alvast nog veel onduidelijkheid bestaan over het al dan niet toegelaten zijn van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren. De bevoegde minister weigert immers zelf kleur te bekennen en schuift het nemen van een beslissing in deze aangelegenheid in feite af op de schouders van de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren. Zijn conclusie is immers: " De voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren dienen dus hun verantwoordelijkheden op te nemen in het kader van de huidige reglementering. "

Om een antwoord op mijn concrete vragen te krijgen kom ik bijgevolg terug uit bij de bevoegde ministers en staatssecretarissen.

Vandaar de volgende vragen:

1. Kan u mij voor uw beleidscel en elke dienst of instelling die onder uw verantwoordelijkheid / voogdij staan meedelen hoe " de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren hun verantwoordelijkheden hebben opgenomen in het kader van de huidige reglementering " met betrekking tot de problematiek van het al dan niet toelaten van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren tijdens de diensturen?

a. Heeft de problematiek van het dragen van een hoofddoek zich al voorgedaan, zijn er met andere woorden in deze diensten moslima's (geweest) die een hoofddoek dragen of wensten te dragen?

b. Welke beslissingen werden in dat verband al genomen? Is het dragen van een hoofddoek toegelaten en zo ja, in welke omstandigheden wel en in welke niet? Welke criteria werden er daarbij in ogenschouw genomen?

c. Indien er nog geen beslissingen werden genomen, worden hierover dan instructies opgesteld, gelet op het feit dat deze problematiek zich vroeg of laat wellicht toch eens zal voordoen?

2. Werden beslissingen dienaangaande ooit al aangevochten voor een rechtbank of bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding? Zo ja, wat was de uitslag daarvan?

Antwoord ontvangen op 12 november 2009 :

Ik heb de eer het geachte lid het volgende mee te delen:

  1. Geen van mijn diensten werd tot op heden geconfronteerd met een concrete vraag omtrent het dragen van een hoofddoek tijdens de diensturen.

    Bijgevolg moesten bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Mobiliteit en Vervoer geen beslissingen worden genomen noch instructies worden opgesteld omtrent het dragen van een hoofddoek of enig ander religieus of levensbeschouwelijk kenteken.

    Ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt moeten zich houden aan een deontologisch kader (omzendbrief nr. 573 met betrekking tot het deontologisch kader voor de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt), waarin onder meer de begrippen “respect” en “onpartijdigheid” voorkomen. Staatsambtenaren moeten immers het neutraliteitsbeginsel in acht nemen en vermijden het vertrouwen van de gebruiker te schokken.

  2. Bij mijn weten werden er nog geen betwistingen dienaangaande ingesteld voor een rechtbank of bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.