Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-4709

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang) d.d. 7 oktober 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Gemeenschap van goederen - Fiscaal regime - Vooroverlijden van de niet-inbrenger - Ontbindend beding van terugkeer

huwelijksrecht
eigendomsoverdracht
overdrachtsbelasting
erfrecht
erfenis

Chronologie

7/10/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/11/2009)
25/11/2009Dossier gesloten

Heringediend als : schriftelijke vraag 4-5190

Vraag nr. 4-4709 d.d. 7 oktober 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het gebeurt dat echtgenoten de gemeenschap van goederen onder het wettelijk stelsel willen vergroten door een inbreng van goederen uit hun respectievelijke eigen vermogens. Zulke inbreng is onderworpen aan het algemeen vast registratierecht van 25 euro.

Het motief voor de spreiding van een groot eigen vermogen over het gemeenschappelijk vermogen kan zijn ingegeven door de bekommernis om de gevolgen van het progressieve karakter van de successietarieven enigszins te beperken.

Een voorbeeld kan een en ander verduidelijken:

Veronderstellen we dat een der echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel van de gemeenschap van goederen beschikt over zowel de gezinswoning, landbouw– en bouwgronden in eigen vermogen.

In het geval hij komt te overlijden bestaat zijn nalatenschap uit al de genoemde onroerende goederen waarop (met uitzondering van de gezinswoning waaromtrent een vrijstelling in Vlaanderen bestaat ten behoeve van de langstlevende echtgenoot) vervolgens het successierecht zal worden geheven als bedoeld in artikel 48 Wetboek Successie overeenkomstig de aldaar vermelde tariefschijven. Gesteld dat in het voorbeeld, de overledene geen erfgerechtigden nalaat, dan verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gehele nalatenschap, zijnde resterende eigen goederen van de man en diens aandeel in het gemeenschappelijk vermogen (50%).

In dat geval deed hij er goed aan een deel van zijn vermogen in te brengen in de gemeenschap omdat zulks de nalatenschap ten belope van het gedeelte van de gemeenschappelijke goederen dat de langstlevende echtgenote toekomt, verkleint. In casu zullen de ingebrachte onroerende goederen slechts voor de helft deel uitmaken van de nalatenschap waarop (met uitzondering van de gezinswoning) successierechten zullen worden geheven.

De inbreng heeft in het voorbeeld ontegensprekelijk een voordeel voor de langstlevende echtgenoot niet-inbrenger. Wanneer nu evenwel de niet-inbrengende echtgenoot vooroverlijdt, dan zal blijken dat de inbreng van eigen goederen in de gemeenschap nadelige fiscale gevolgen heeft voor de inbrenger. Immers, de nalatenschap van de eerst overledene zal dan bestaan uit goederen uit de gemeenschap die ooit behoorden tot het eigen vermogen van de erfgerechtigde langstlevende. Het lijkt erop dat, om dit ongewenste gevolg van de inbreng te vermijden, de inbrengende echtgenoot ten tijde van de inbreng die geschiedde middels een akte houdende wijziging van het stelsel, er goed aan deed te bedingen dat de inbreng slechts gebeurt onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de echtgenoot niet-inbrenger.

Graag zou ik van de geachte minister willen weten welke gevolgen dit beding van inbreng onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de echtgenoot niet-inbrenger op fiscaal vlak zal hebben. Zal de terugkeer van de goederen slechts worden onderworpen aan het algemeen vast recht, of zal het beding geen gunstige fiscale uitwerking hebben waardoor de in de gemeenschap gebrachte goederen gewoon onderhevig zullen zijn aan het successierecht?