Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-39

van Joëlle Kapompolé (PS) d.d. 30 oktober 2007

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën

Agrobrandstoffen - Afschaffen van de heffing - Ecologische en maatschappelijke impact (Opportuniteit van het verlenen van fiscale steun aan een product waarvan de ecologische en maatschappelijke impact wordt betwist - Nood aan een parlementair debat)

vervangende brandstof
fiscale stimulans
maatschappelijk of themadebat
ecologie
biologisch product
motorbrandstof
richtlijn (EU)
bio-energie
biologische landbouw
parlementsdebat
agro-energie
ethanol
accijns
biobrandstof

Chronologie

30/10/2007Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 29/11/2007)
12/11/2007Antwoord

Vraag nr. 4-39 d.d. 30 oktober 2007 : (Vraag gesteld in het Frans)

Er heerst bij onze medeburgers al twee weken wrevel met betrekking tot de afschaffing van de heffing op biobrandstoffen (de correcte term is eigenlijk agrobrandstoffen). Die ontevredenheid is te wijten aan het feit dat de verbruiker hogere accijnzen moet betalen vanwege een product dat nog niet op de markt is. Deze heffing is onbegrijpelijk voor de burgers en doet dan ook afbreuk aan het principe dat de rijksgelden moeten worden beheerd zoals een goede huisvader dat zou doen.

Naast het principe van goed bestuur rijst er, meer in het algemeen, nog de vraag of het wel opportuun is een product te steunen waarvan de ecologische en maatschappelijke deugden almaar meer in twijfel worden getrokken.

We stellen immers vast dat het aanmoedigingsbeleid van de overheid onhoudbare spanningen creëert die de grondstoffenmarkt ontregelen zonder dat daar milieuvoordelen van betekenis uit voortvloeien. Op lange termijn zou die situatie kunnen leiden tot een stijging van de voedselprijzen voor de verbruiker en, gelet op de subsidiëring van dit product, tot een hogere belastingdruk voor de belastingplichtige.

Jean Ziegler, de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel zal hetzelfde zeggen in zijn bijzonder kritische rapport op de agrobrandstoffen dat hij op donderdag 25 oktober 2007 voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal uiteenzetten. Als mogelijke oplossing zal hij een moratorium van vijf jaar op de agrobrondstraffen voorstellen, met het oog op het bevorderen van het wetenschappelijk onderzoek naar de agrobrandstoffen van de tweede en derde generatie (omzetting van gewassen of landbouwafval die geen deel uitmaken van de basisvoeding van de mens).

Regeren is vooruitzien. Daarom heb ik enkele vragen:

Hoe hebt u deze heffing kunnen invoeren zonder u ervan te vergewissen dat de agrobrandstoffen wel degelijk beschikbaar waren? Als u dat inderdaad gedaan hebt, waarom hebt u dan niet de corrigerende maatregelen genomen die deel uitmaken van elke logica van goed bestuur?

We hebben thans een regering van lopende zaken. Bent u van oordeel dat een onterechte heffing op een spookbrandstof tot de dringende zaken behoort?

Denkt u niet dat we, gelet op de conclusies van het rapport van professor Ziegler, dringend een parlementair debat moeten openen over de opportuniteit van het verlenen van fiscale steun aan een product waarvan de ecologische en maatschappelijke impact wordt betwist? Is het nog verantwoord de brandstoftank van de wagen te vullen met voedsel?

Antwoord ontvangen op 12 november 2007 :

Ik heb de eer het geachte lid ter kennis te brengen dat het verplicht op de markt brengen van de biobrandstoffen wordt geregeld in een Europese richtlijn, namelijk richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer.

Ik breng in herinnering dat deze richtlijn, die tot het domein van mijn collega bevoegd voor leefmilieu behoort, in artikel 3 bepaalt dat de Lidstaten er zorg voor moeten dragen dat een minimaal aandeel van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen op hun markten wordt aangeboden en ze daarvoor nationale indicatieve streefcijfers vaststellen. Deze streefcijfers zijn 2 % op 31 december 2005 en 5,75 % op 31 december 2010.

Dezelfde richtlijn bepaalt ook dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2006, en vervolgens om de twee jaar, de geboekte vooruitgang van de bovenvermelde Lidstaten evalueert na inzage van een verslag dat elk van de Lidstaten haar voorlegt.

Om deze verplichting na te komen, besliste de regering de verschillende marktdeelnemers die aardolieproducten op de markt brengen, ertoe aan te moedigen een bepaald percentage biobrandstoffen met deze aardolieproducten te vermengen. De stimulans was een belastingvrijstelling van het biologische gedeelte van het mengsel. Deze methode is trouwens opgenomen in de bepalingen van artikel 16 van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Hiervoor diende de regering bij de Wetgevende Kamers een wetsontwerp in dat vervolgens in de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen uitmondde, een wet die unaniem werd gestemd. Deze wet werd in het Belgisch Staatsblad van 16 juni 2006 gepubliceerd.

Deze wet voorziet accijnstarieven voor de mengsels van ongelode benzine met een laag zwavelgehalte met 7 % bio-ethanol in zuivere vorm of in de vorm van ethyl tertio butyl ether (ETBE) en die niet van synthetische oorsprong is, alsook voor het mengsel van diesel van fossiele oorsprong met een bepaald percentage fatty acid methyl ester (FAME). Dit percentage varieert volgens een kalender tussen 2,45 % en 5 % en zal eerst 3,37 % en vervolgens 4,29 % bedragen.

De 5 % FAME en 7 % bio-ethanol zijn de maxima die momenteel zijn toegestaan op basis van Europese normen of technische gegevens over de motoren van de voertuigen die nu in circulatie zijn.

Dezelfde wet bepaalt dat de biobrandstoffen op de markt zouden worden gebracht volgens een systeem van quota zoals dat door de Europese Commissie is toegestaan. Deze quota worden aan productie-eenheden toegekend volgens een systeem van oproepen tot kandidaten op Europees niveau. Het eerste quotum dat aan vier Belgische firma's werd toegekend, ving aan op 1 november 2006 en betrof 286 miljoen liter FAME die op de markt moest worden gebracht gedurende de periode van 1 november 2006 tot en met 30 september 2007, hetzij gedurende elf maanden. Zover ik weet, werd deze 286 miljoen liter door de verschillende productie-eenheden vervaardigd, maar slechts 72,888 miljoen liter werd aangekocht door de marktdeelnemers die de administratie der Douane en Accijnzen ertoe had gemachtigd in hun belastingentrepots mengsels te maken. Een tweede quotum bestaande uit 475 miljoen liter FAME voor de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december, vervolgens 380 miljoen liter FAME per jaar voor 2009 tot 2012 en tot slot 284 miljoen liter voor de periode van 1 januari 2013 tot 30 september 2013 is momenteel aan de gang en werd aan vier firma's toegekend. Een koninklijk besluit van 14 september 2007 tot wijziging van de accijnstarieven van gasolie gebruikt als motorbrandstof en tot vaststelling van de inwerkingtreding van het artikel 31 van de programmawet van 11 juli 2005 heeft de nieuwe accijnstarieven vastgesteld voor de bovenvermelde vermengde producten, bestaande uit 7 % bio-ethanol of 5 % FAME.

Wat meer in het bijzonder de bio-ethanol betreft, heeft de wet van 10 juni 2006, dus nu zeventien maanden geleden, de fiscale stimulans voorzien om vanaf 1 oktober 2007 vermengde producten op de markt te brengen. De quota werden aan drie firma's toegekend voor een totale hoeveelheid van 48 miljoen liter voor de periode van 1 oktober 2007 tot 31 december 2007, vervolgens 250 miljoen liter per jaar voor 2008 tot 2012 en tot slot 187,5 miljoen liter voor de periode van 1 januari 2013 tot 30 september 2013.

De oproepen tot kandidaten voor deze quota maakten melding van een verklaring van de kandidaten dat ze klaar zouden zijn voor de inwerkingtreding op 1 oktober 2007 en iedereen verklaarde aan deze eis te voldoen.

Aangezien de wet van openbare orde is en zowel de quota als de accijnstarieven vaststelt die op de vermengde en niet-vermengde producten toepasbaar zijn en de inwerkingtredingen erin zijn vastgesteld, kan ik als minister van Financiën die voor deze wet verantwoordelijk is, niet anders dan deze wet integraal toe te passen. Ik kan de bepalingen van deze wet niet uitstellen en enkel een nieuwe wet zou de inhoud van de huidige bepalingen kunnen wijzigen.

De vraag of het raadzaam is biobrandstoffen op de markt te brengen en welke voordelen of nadelen dit voor het milieu heeft, zou aan mijn collega bevoegd voor het leefmilieu moeten worden gesteld.