Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-3494

van Nahima Lanjri (CD&V) d.d. 20 mei 2009

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden

Armoede - Maatregelen - Stand van zaken

woningbehoefte
levensbehoeften
recht op huisvesting
ziekteverzekering
OCMW
garantie
armoede
sociaal achtergestelde groep
laag inkomen
laag loon

Chronologie

20/5/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/6/2009)
22/6/2009Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-897

Vraag nr. 4-3494 d.d. 20 mei 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Zoals de geachte staatssecretaris in zijn federaal armoedeplan zelf zegt, is het kunnen beschikken over een woning een fundamenteel minimumrecht dat iedere persoon moet worden gewaarborgd opdat hij een menswaardig bestaan zou kunnen leiden. In het kader van hun algemene opdrachten om personen en gezinnen ter hulp te komen, moeten de OCMW's vaak personen helpen bij het vinden van een woning, namelijk door een dienstverlening in de vorm van een huurwaarborg voor een woning die ze anders niet zouden kunnen bekomen, gelet op hun geringe financiële middelen.

De huurwaarborg is steeds een bron van bekommernis geweest voor arme personen of personen die in bestaansonzekerheid leven. Er werd een nieuw systeem ingevoerd in 2007. De maatregel is een forfaitaire financiële stimulans om de openbaar centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) ertoe aan te zetten dergelijke maatschappelijke hulp te verlenen, die voor kansarme personen van cruciaal belang is om een woning te bekomen.

Graag zou ik aan de geachte staatssecretaris vragen hoe dit loopt in de praktijk? Is de evaluatie in samenwerking met de gewesten al afgerond? Voor hoeveel mensen wordt deze huurwaarborg gegeven?

Daarnaast zou hij, in functie van de verbetering van de financiële toegankelijkheid tot de gezondheidszorg, samenwerken met de minister van Volksgezondheid en de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen om het gebruik van het derdebetalersysteem door zorgverleners te verbeteren door de administratieve procedure te vereenvoudigen en de uitbetaling van de zorgverlener te versnellen.

Voor tal van mensen begint de factuur voor gezondheidszorg zeer zwaar door te wegen. Een zeer laag loon of een zeer beperkte uitkering kunnen risicofactoren zijn. Het leefloon en ook vele andere uitkeringen in België liggen onder de drempel van het armoederisico. Daarnaast is er ook een grote groep mensen die schulden hebben of die een programma van schuldbemiddeling volgen. Ook zij kunnen onder deze drempel zakken. Voor al deze groepen neemt een consultatie bij de arts een zeer grote hap uit hun kleine budget. Het voorschieten van de kosten voor eerstelijnszorg blijkt een hoge drempel te zijn die leidt tot het uitstellen en in sommige gevallen zelfs tot het afstellen van gezondheidszorgen.

Het derdebetalersysteem is daartoe een beschikbare oplossing. Zelf heb ik samen met enkele collega’s ook een resolutie ingediend om dit systeem uit te breiden (stuk Senaat nr. 4-1185/1 – 2008/2009). Wat ik in verschillende gesprekken ter voorbereiding van de resolutie heb ondervonden, is dat er inderdaad zeker maatregelen moeten genomen worden voor de zorgverleners opdat zij dit systeem ten volle zouden willen toepassen.

Graag zou ik dan ook willen vragen wat er op dit punt reeds gebeurd is? Welke maatregelen zijn er voorzien?

Antwoord ontvangen op 22 juni 2009 :

Het klopt dat de wet van 25 april 2007 een nieuw systeem van huurwaarborg heeft ingevoerd, maar zonder daarbij een bijzondere stimulerende maatregel te voorzien voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW’s). Deze wet laat toe dat elke burger, ongeacht zijn financiële situatie, naar de bank kan stappen waar zijn inkomsten worden gestort, voor het samenstellen van zijn huurwaarborg. Ofwel stort hij de huurwaarborg in één keer op een geïndividualiseerde rekening op zijn naam (in dat geval mag de huurwaarborg niet meer bedragen dan twee maanden huur), ofwel kiest hij voor een bankwaarborg en verbindt hij zich ertoe om die geleidelijk af te betalen (het maximumbedrag van de huurwaarborg is dan vastgesteld op maximum drie maanden huur). In het kader van een huurwaarborg kan de persoon een beroep doen op hulp van het OCMW. Wanneer zijn aanvraag wordt aanvaard, moet voor deze hulp een typecontract worden opgesteld tussen het OCMW en de financiële instelling: het OCMW doet dan zelf de aanvraag bij de financiële instelling die dan op zijn beurt de huurwaarborg toekent aan de huurder.

In tegenstelling tot wat u aangeeft, brengt deze wet strikte wettelijke verplichtingen met zich mee voor de banken, maar niet voor de OCMW’s.

Ik stond erop dat het federaal Plan Armoedebestrijding een maatregel bevatte om, samen met de Gewesten, deze wetgeving te evalueren. Deze evaluatie wordt trouwens door de wet zelf voorzien en behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Deze laatste licht mij in dat de evaluatie zal worden uitgevoerd door een werkgroep binnen het Overlegcomité bedoeld in artikel 31 van de gewone wet tot hervorming der instellingen. Het initiatief zal worden genomen om dit punt op de agenda te plaatsen van het volgende overlegcomité.

In antwoord op uw vraag ter verduidelijking, wens ik u het volgende mee te delen.

Ik stem gedeeltelijk in met uw analyse waarbij u stelt dat het niveau van de sociale toelagen in het algemeen te laag ligt en dat de kosten voor gezondheidszorg voor arme mensen aanzienlijk zijn.

Maar ik zou dit laatste element toch een beetje willen nuanceren, in het licht van de laatste cijfers en de analyse van de evolutie van de financiële toegankelijkheid tot de gezondheidszorg van de laatste jaren.

Wat de financiële toegankelijkheid tot de gezondheidszorg betreft, werden de maatregelen die waren voorzien voor de periode 2006-2008 en die erop gericht waren om te waarborgen dat de persoonlijke bijdrage van de patiënt in de medische kosten geen obstakel zouden vormen voor de toegang tot de gezondheidszorg, goed toegepast.

België heeft bevredigende resultaten laten optekenen (die er nog op vooruitgaan) ten opzichte van het Europese gemiddelde. Volgens de recentste EU-SILC-enquête bedroeg het percentage van de bevolking dat noodzakelijke medische zorg(en) had uitgesteld in de laatste twaalf maanden slechts 0,5% in 2006 in plaats van 1,3% in 2004. Het Europese gemiddelde bedraagt 3,4%. Dit percentage ligt hoger wanneer de tandheelkundige behandelingen in aanmerking worden genomen. Dan komt men uit op 2,4%, wat echter nog steeds een pak lager ligt dan het Europese gemiddelde (8,3%).

Ondanks deze vooruitgang spreekt het voor zich dat de gezondheidszorg nog steeds te duur kan zijn voor bepaalde patiënten die over weinig inkomsten beschikken. Daarom werden verschillende specifieke maatregelen genomen, in samenwerking met de minister van Volksgezondheid, in het kader van het federaal Plan Armoedebestrijding. De huidige crisis heeft tot gevolg dat wij nog meer aandacht besteden aan deze situatie.

Wat de regeling van de derdebetaler betreft, dit wordt geregeld door een koninklijk besluit van 10 oktober 1986. Op het gebied van de prestaties van algemene geneeskunde is dit in principe verboden, voorbehouden uitzonderingen.

Om een beroep te kunnen doen op de derdebetalerregeling, moet de huisarts een aanvraag doen per aangetekende brief bij de verzekeringsinstellingen. Het gaat dus om een mogelijkheid die vrij wordt gelaten aan de artsen en niet om een verplichting voor deze laatste om dit in bepaalde situaties toe te passen. De verzekeringsinstellingen onderzoeken daarna of de aanvraag ontvankelijk is.

Deze regelgeving is het resultaat van een onderhandeld compromis tussen het artsenkorps, de verzekeringsinstellingen en de politieke overheid.

Betrekkelijk weinig huisdokters passen de derdebetalerregeling effectief toe. In de eerste plaats bestaat er een minderheid die uit principe gekant is tegen het systeem en vindt dat de patiënt zich zo beter bewust wordt van de kosten van gezondheidszorg en daardoor minder geneigd is om er “overmatig” gebruik van te maken. Een andere, talrijkere, groep geraakt ontmoedigd door de administratieve stappen die moeten ondernomen worden en/of de voorwaarden die gerespecteerd moeten worden om de regeling te kunnen toepassen. Bovendien bestaat er op dit ogenblik een zekere wachttijd om de betaling van de “derdebetalerfacturen” te ontvangen van de verzekeringsinstellingen. Tenslotte is er een groep artsen die de regeling wel zou toepassen, maar die geen tijd heeft om de nodige stappen te ondernemen en is er de groep die de regeling effectief toepast, maar dat is een minderheid.

Met het informaticaplatform e-Health dat op dit ogenblik wordt opgericht, en het netwerk “my Carenet” dat geleidelijk operationeel wordt, zullen de administratieve obstakels voor de toepassing van de derdebetalerregeling voor de eerstelijnshulp binnenkort verdwijnen, tenminste voor de hulpverleners die met informatica werken. Het ogenblik is ongetwijfeld goed gekozen voor nieuwe onderhandelingen met alle betrokken partijen (artsen, verzekeringsinstellingen, Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) en politieke overheid) over de huidige derdebetalerregelgeving.

De minister van Volksgezondheid, bevoegd voor deze materie laat mij weten dat zij vóór deze nieuwe onderhandelingen is, die:

- een recht kunnen openen en niet een mogelijkheid voor bepaalde sociaal verzekerden tot de derdebetalerregeling voor de prestaties van de algemene geneeskunde;

- een selectieve uitbreiding van de categorieën van de sociaal verzekerden met zich zou kunnen meebrengen die toegang zouden hebben tot dit recht. Hierbij denken we in het bijzonder aan chronische zieken en aan patiënten die aan zeldzame ziektes lijden waarvan de behandeling erg duur is;

- de voorwaarden zou kunnen versoepelen die moeten worden gerespecteerd door de dokters om de derdebetalerregeling toe te passen, zonder die evenwel voor iedereen toegankelijk te maken. Er kan immers geen sprake van zijn om dit open te stellen voor dokters die reeds schuldig werden bevonden aan fraude ten koste van de verplichte gezondheidszorgverzekering of die de tariefovereenkomst weigeren in het kader van het akkoord tussen de medische sector en de mutualiteiten.

Zij denkt echter dat vooral deze versterking van de derdebetalerregeling opnieuw moet onderhandeld worden en dat men die niet moet opleggen aan de hulpverleners en verzekeringsinstellingen door een eenzijdige wettekst.

Deze actie maakt zowel deel uit van de doelstellingen van het programma “voorrang aan de chronisch zieken” van de minister van Volksgezondheid als van het federaal Plan Armoedebestrijding. Er zullen dus vorderingen worden gemaakt in deze materie in de komende maanden.