Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2893

van Marleen Temmerman (sp.a) d.d. 28 januari 2009

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

High Level Forum on Aid Effectiveness van 2 tot 4 december 2008 te Accra - Opvolging - Implementatie (Evaluatie van de vooruitgang van de uitvoering van de Verklaring van Parijs - Accra Agenda for Action)

ontwikkelingshulp
OESO
internationale overeenkomst
technische samenwerking
Noord-Zuidbetrekking
hulpprogramma
topconferentie
voorwaarde van hulpverlening
evaluatie van de steun

Chronologie

28/1/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 26/2/2009)
27/2/2009Antwoord

Vraag nr. 4-2893 d.d. 28 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Begin december 2008 kwamen meer dan 1 000 vertegenwoordigers van donoren, ontvangende landen en civiele organisaties samen te Accra (Ghana) om de vooruitgang van de uitvoering van de Verklaring van Parijs te evalueren. Op basis hiervan werd de Accra Agenda for Action (AAA) goedgekeurd ; die moet leiden tot een herziening van de Verklaring van Parijs in 2011.

In juni 2007 keurde de voorganger van de geachte minister, de heer Armand De Decker, het Plan voor harmonisering en afstemming goed, waarin de intenties van de Belgische overheid om de Verklaring van Parijs uit te voeren werden beschreven. Ook sinds hij minister van Ontwikkelingssamenwerking is zien we een duidelijke beleidslijn in de richting van de principes van de Verklaring van Parijs. Toch is er nog veel werk wat betreft de opvolging en implementatie hiervan.

In de Senaatscommissie voor Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging werd voorafgaand aan de Top te Accra een gezamenlijk voorstel van resolutie hierover gestemd ter aanbeveling aan de regering. Ook na het High Level Forum volgden we dit dossier verder op en werden er hoorzittingen georganiseerd ter evaluatie van de Top te Accra. Sprekers Carl Michiels, directeur van de Belgische Technische Coöperatie (BTC), en Els Hertogen, medewerkster van 11.11.11, formuleerden duidelijke pijnpunten met betrekking tot de Belgische implementatie van het Verdrag van Parijs. Daarom had ik graag een antwoord gekregen op volgende vragen :

1. Kan de geachte minister wat meer uitleg geven over de stand van zaken wat betreft de Division of Labour waarin België zich inschreef ? Hoever staat de concretisering hiervan op Europees niveau ?

Hoe wordt deze taakverdeling wat betreft de sectorale concentratie georganiseerd ? Wordt uitgegaan van de keuze voor sectoren van de donoren en wordt dan op basis hiervan een landenselectie gemaakt of gaat men net andersom te werk ?

2. Zal hij voorzien in exitstrategieën ? Hoe zullen die er concreet uitzien ? Heeft hij reeds duidelijke criteria opgesteld op basis waarvan partnerlanden kunnen gekozen worden zodat we niet opnieuw in zesendertig landen aan het werk zijn ?

3. Ons land uitte in het Plan voor harmonisatie en afstemming de wens meer te willen evolueren naar een " portefeuillebenadering " waarbij een flexibele mix van hulpmodaliteiten wordt gebruikt. Hoe zal hij de betrokken ambtenaren hierop voorbereiden ? Hoe zal de opleiding en omkadering er voor hen uit zien ?

Zal België evolueren naar meer budgettaire steun ? Hoe zal dit in de praktijk worden omgezet ? Wanneer wordt een duidelijk en werkbaar kader voor gedelegeerde samenwerking opgesteld in overleg met de relevante actoren ? Hoe zal dit kader er uit zien ?

4. De ontvangende landen wezen te Accra op het belang van voorspelbaarheid van de hulp.

Welke inspanning zal België leveren om aan deze vraag te voldoen ? Hoe zal hij dit inpassen in het Belgisch begrotingssysteem waarbij gewerkt wordt met vastleggingen, ordonnanceringen en daadwerkelijke uitgaven ? Is een " rollende programmering " zoals voorgesteld in de AAA praktisch haalbaar voor België ?

5. Hoe zal hij bijdragen aan de capaciteitsversterking in de partnerlanden zodat de besteding van de middelen beter kan opgevolgd worden ? Kan hij ook in de fragiele staten waar België actief is de nodige inspanningen leveren om de nodige structuren te helpen opbouwen en ondersteunen ? Hoe kan dit in de praktijk gebeuren ?

Zal hij in dit kader meer inspanningen leveren om de "parallelle implementatie-eenheden" te verminderen ?

6. De richtlijn van het Development Assistance Committee (DAC) voor ontbinding van de hulp, goedgekeurd in 2001, stelt dat alle hulp aan de minst ontwikkelde landen (MOL), behalve voedselhulp en technische assistentie, ongebonden moet zijn. Welke concrete maatregelen zal hij hiertoe nemen ? Is hij ook bereid wat technische assistentie betreft ook verdere ontbinding na te streven, aangezien dit 15 tot 30 % meer kost dan gebonden hulp ?

7. Zal België zijn voortrekkersrol wat betreft hulp aan fragiele staten gebruiken om de aandacht te vestigen op het belang van extra aandacht voor het toepassen van de principes van doeltreffendheid van hulp op deze staten ?

8. Is hij ook bereid een operationeel plan op te stellen over de uitvoering van de top te Accra ? ln het Plan voor harmonisering en afstemming beloofde de Belgische overheid onder andere voor Accra 2008 een opvolging van de uitvoering van dit Plan, maar dit is niet gebeurd. Kan in elk geval het Plan aangepast worden aan de AAA ?

Antwoord ontvangen op 27 februari 2009 :

1. In 2005 engageren donoren en partnerlanden zich in de Verklaring van Parijs tot een pragmatische aanpak van taakverdeling om (1) complementariteit te verhogen, (2) afstemming te verbeteren, (3) transactiekosten te verlagen.

In de Code of Conduct (CoC) van mei 2007 neemt de Europese Unie (EU) een aantal bijkomende initiatieven voor een betere taakverdeling op het terrein.

Dit engagement wordt integraal overgenomen door het Belgisch plan voor harmonisatie en afstemming van de hulp van juni 2007. Waar de Code of Conduct een concentratie op drie sectoren voorstaat, stelt België dat het zich in twee sectoren zal specialiseren. Het plan maakt echter uitzondering voor Democratische Republiek Congo (DRC), Rwanda en Burundi, waarin de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in drie sectoren actief zal zijn.

Om het Division of Labour (DoL) proces te bespoedigen, startte de Europese Commissie (EC) in december 2007 met de Fast tracking Division of Labour. Een groep van partnerlanden zal onder leiding van een faciliterende donor in versneld tempo de toepassing van de EU Code of Conduct en DoL dienen te bereiken. Volgende Fast Track landen zijn ook Belgische partnerlanden: Bolivia, Vietnam, Benin, Burundi, Mali, Mozambique, Rwanda, Senegal, Tanzania en Oeganda.

Division of Labour gaat hand in hand met delegated cooperation. Donoren aanvaarden van andere donoren fondsen ter uitvoering (active delegated cooperation) of geven fondsen aan donoren om ze uit te voeren in hun plaats (passive delegated cooperation). In mei 2008 moedigt Europees Commissaris Louis Michel de EU-Lidstaten aan om concrete stappen te zetten in het DoL-proces. De commissie wil op basis van een lijst met vijftien activiteiten in elf landen delegeren naar de Lidstaten en vraagt voor vier activiteiten in drie landen een delegatie naar de commissie. België komt eventueel in aanmerking voor actieve delegatie Burundi, Mali, Mozambique, Vietnam en Bolivië. EC is vragende partij om fondsen te ontvangen van België voor activiteiten in Mozambique in de landbouwsector.

België is ingegaan op het aanbod in de brief van Louis Michel (juni 2008) en heeft voorgesteld om in het kader van actieve delegated cooperation, fondsen van de EC te spenderen in Mali (sector rurale ontwikkeling) en in Burundi (sector governance). Passieve delegatie van fondsen wordt voorgesteld voor algemene budgetsteun in Mozambique en de sector onderwijs in Cambodja.

De finale versie van de Accra Action Agenda bevat een aantal in operationele termen gestelde paragrafen betreffende Division of Labour onder de hoofding “We will reduce costly fragmentation of aid”. Andere donoren dan de EU-Lidstaten worden er toe aangezet werk te maken van taakverdeling op het terrein. (§ 17a) Partnerlanden dienen donoren aan te sturen omtrent de rol die ze op nationaal, regionaal of op sectoraal niveau kunnen spelen. Prioriteiten van partnerlanden dienen gerespecteerd te worden. DoL mag niet gepaard gaan met een reductie van ontwikkelingsgelden. (§ 17b) Er dienen afspraken rond principes in verband met DoL in country te worden gemaakt. Daartoe moeten plannen worden opgesteld die maximale coördinatie van ontwikkelingshulp beogen. De evaluatie van het proces zal starten in 2009.

België heeft eind 2008 in bijna 50 % van haar partnerlanden een concentratie doorgevoerd op twee sectoren. Weinig donoren namen concrete beslissingen.

2. Tijdens de voorbereiding van de indicatieve samenwerkingsprogramma’s (ISP) dient er een grondige analyse te worden gemaakt inzake de prioritaire sectoren met inbegrip van een exit-strategie voor de sectoren die worden verlaten door de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Deze exit-strategie kan de vorm aannemen van een gedelegeerde samenwerking, waarbij aan een andere donor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een prestatie wordt toevertrouwd. Het gaat om een gezamenlijk proces waarbij de donoren trachten tot een taakverdeling te komen. De wet op de internationale samenwerking van 25 mei 1999 voorziet dat de Belgische gouvernementele samenwerking in maximaal vijfentwintig landen aanwezig zal zijn (thans is het aantal partnerlanden beperkt tot achttien). Het is niet de bedoeling om dit te verhogen. Er bestaat dan ook geen risico dat we opnieuw in zesendertig landen aanwezig zullen zijn.

3. Specialisatie in twee sectoren is op zich niet voldoende. Er moet worden vertrokken van de ondersteuning van een sectorprogramma. Dit moet gebeuren via een portefeuillebenadering. Een portefeuillebenadering betekent dat een donor ervoor opteert om op verschillende manieren ontwikkelingshulp in het partnerland te financieren en deze mix ook toe te passen binnen de sector waar hij actief is (budgetsupport plus projectfinanciering of een of andere tussenvorm, bilateraal en indirect en multilateraal kanaal). In het ISP zal het attachéteam daarom een visie uitwerken op een samenhangende portefeuille.

Sinds 2004 heeft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking een inhaalbeweging gemaakt op het vlak van nieuwe hulpvormen. In landen die daarvoor in aanmerking komen zal het instrument begrotingshulp verder worden uitgebreid. Een middelgrote donor als België heeft vooral ervaring in projecten en institutionele ontwikkeling en beschikt daarom over een comparatief voordeel in sectorale begrotingshulp en in sectororale beleidsdialoog via Sector Wide Approach (SWAP). Een verschuiving in onze portefeuille naar algemene begrotingshulp is dan ook niet aan de orde. In uitzonderlijke gevallen, en voldoende gemotiveerd, kan algemene begrotingshulp aanvaard worden, maar dan enkel via gedelegeerde samenwerking met de Europese Unie of de Wereldbank. Er moet naar een aanpak worden gestreefd waarbij de verschillende hulpmodaliteiten niet alleen complementair zijn, maar ook kunnen inspelen op de bestaande lacunes op sectorniveau.

4. De planning van de gemengde commissies (GC) moet meer voorspelbaar worden. Voor 2009 heb ik mijn goedkeuring gehecht aan de planning van vijf GCs : Peru, Tanzania, Senegal, Burundi en Marokko.

De ISPs krijgen een uniforme looptijd van vier jaar. Bovendien maakt België zich op om in de gekozen sectoren samen te werken met het partnerland over de volgende drie ISPs (twaalf jaar).

Er wordt afgestapt van de lineaire verdeling van de toegekende enveloppe over de looptijd van het ISP. Het principe van de frontloading dient te worden veralge-meend, waarbij gedurende de eerste jaren van de looptijd van het ISP de grootste bedragen worden voorzien. Hierdoor zal de voorspelbaarheid van de Belgische uitgaven vergroten.

De rollende programmering waarvan sprake in de Accra Agenda for Action (AAA) wordt vernoemd als een manier om de voorspelbaarheid te vergroten, maar wordt niet als systeem aan alle donoren opgedrongen.

5. De risico’s voor donoren om hun procedures aan te passen aan de partnerlanden zijn groot. Dat is overigens ook de reden dat er in de teksten van Accra meer verwijzingen staan naar gouvernance dan in de oorspronkelijke Verklaring van Parijs, met name over de rol van parlementen, het belang van corruptiebestrijding, de rol van de civiele maatschappij. Deze situatie ontslaat de donoren echter niet van hun verantwoordelijkheid: zij moeten een grotere inspanning doen om hun hulpprocedures te vereenvoudigen en aan te passen aan de partnerlanden. Wat België betreft, wordt dit dan ook een prioritair aandachtspunt van het beleid in 2009. Voortaan zal in elk ISP een dergelijk actieplan worden opgenomen. Uiteraard zullen die plannen verschillen van land tot land, afhankelijk van de capaciteit van het partnerland om ontwikkelingsprogramma’s te plannen en te beheren. België zal zich dus in elk nieuw ISP verplichten tot concrete aanpassingen aan zijn hulpmodaliteiten. Dit wordt een vast onderdeel van de onderhandelingen met de partnerlanden.

De Belgische Ontwikkelingssamenwerking heeft al enkele stappen gezet in de richting van een grotere verantwoordelijkheid van de partners (ownership). Vooral voor ons werk in de fragiele Staten is een meer fundamentele reflectie nodig over de vraag hoe een donor met risico kan omgaan. In de meeste partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking zijn er capaciteitsproblemen, en mag men dus verwachten dat bij de uitvoering van projecten ook fouten gemaakt kunnen worden. De vraag is dan in welke mate een donor kan aanvaarden dat zo’n fouten gebeuren. In de huidige budgettaire regelgeving is er voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking nauwelijks marge voor dergelijke risico’s, en dus een sterke druk om projecten zelf uit te voeren. De internationale druk voor grotere responsabilisering van de partnerlanden betekent dat we hier de discussie zullen moeten over aangaan en onderzoeken in hoever de huidige budgettaire regelgeving kan worden aangepast aan het nieuwe paradigma.

6. In de rapportering van de Development Assistance Comittee (DAC) staat België met een 100 % ontbonden technische assistentie. Recrutering van Belgische Technische Coöperatie (BTC)-experten gebeurt via een internationale recruteringsprocecure.



Total ODA




of Wich: Technical Co-operation



Total

USD million

Untied %

Tied %

Not reported

Total

USD million

Untied %

Tied %

Not

reported

Australia

1620

96

4

0

1 157

95

5

0

71

Austria

1 344

78

22

0

206

32

68

0

15

Belgium

1 531

96

4

0

711

100

0

0

46

Canada

3087

74

20

6

1402

76

24

0

45

Denmark

1 357

89

4

6

90

2

0

98

7

Finland

608

92

8

0

232

94

0

6

38

France

7871

53

9

38

2896

16

10

75

37

Germany

9386

75

18

7

3502

37

45

18

37

Greece

224

14

11

75

138

16

0

83

62

Ireland

791

100

0

0

20

100

0

0

3

Italy

1 397

54

36

11

148

0

0

100

11

Japan

11 834

80

4

16

1 821

0

0

100

15

Luxembourg

237

100

0

0

-

0

0

0

0

Netherlands

4535

82

18

0

356

97

3

0

8

New Zealand

259

84

16

0

66

59

41

0

26

Norway

2711

100

0

0

585

100

0

0

22

Portugal

591

38

6

56

153

99

1

0

26

Spain

3658

65

30

5

958

76

18

6

26

Sweden

2 113

95

0

5

110

0

0

100

5

Switzerland

1415

46

0

54

184

53

0

47

13

United Kingdom

9626

100

0

0

1409

100

0

0

15

United States

23330

67

33

0

747

11

89

0

3

Total

89525

76

16

8

16895

50

19

31

19

7. België zal actief bijdragen aan de nieuwe monitoring-oefening van the Principles for Good International Engagement in Fragile States and Situations.

Dienst Beleidsondersteuning van de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) animeert een recent opgestart platform “Fragiliteit” dat via een breed (Belgisch) overleg concrete antwoorden zal pogen te geven op de specifieke problemen waar België mee wordt geconfronteerd in het werken in fragiele situaties. Het platform start een pilootoefening in Burundi. In 2009 heeft met dit partnerland een Gemengde commissie plaats. Output van het platform zal dus dienstig worden gemaakt voor de voorbereiding van het ISP in Burundi. Het platform zal tevens haar leden ondersteunen in de voorbereiding van Belgische standpunten voor internationaal overleg.

8. De AAA is een uitdieping van de Verklaring van Parijs maar geen nieuwe verklaring. De manier waarop België deze Verklaring zal implementeren is uitgeschreven in het Belgische Harmonisatie en afstemmingplan.

Er komt dus geen specifiek plan voor de uitvoering van de AAA. België heeft geopteerd voor de case by case aanpak. Er werden nieuwe instructies voor de opmaak van indicatieve samenwerkingprogramma’s opgesteld. Een belangrijke doelstelling van deze nieuwe instructies is precies de toepassing van de principes van de Verklaring van Parijs en de EU-Code of Conduct en een betere vertaling van de Accra Agenda for Action. Naar aanleiding van elke gemengde commissie zal een grondige analyse gebeuren van de lopende portefeuille. DGS wordt in deze analyse geruggensteund door de richtlijnen en definitie voor het meten van de indicatoren van de Verklaring van Parijs. Bovendien geeft het monitoring rapport zelf al een goede indicaties over de prestaties van donoren en partnerlanden ten aanzien van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs.