Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2513

van Hugo Vandenberghe (CD&V) d.d. 12 januari 2009

aan de minister van Justitie

Gevangenen - Drugsbezit en -gebruik in de cel - Bijkomende straffen

strafgevangenis
drugverslaving
gedetineerde
geografische spreiding

Chronologie

12/1/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 12/2/2009)
20/5/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-687

Vraag nr. 4-2513 d.d. 12 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Begin februari 2008 werd een persoon veroordeeld tot zes maanden bijkomende gevangenisstraf wegens drugsbezit en -gebruik in de gevangenis.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1. Hoeveel personen werden de voorbije tien jaar veroordeeld tot een bijkomende gevangenisstraf wegens drugsbezit en/of drugsgebruik in de gevangenis? Graag had ik een onderverdeling per strafinrichting bekomen?

2. Welke maatregelen wil hij nemen om het drugsgebruik in de gevangenissen tegen te gaan?

Antwoord ontvangen op 20 mei 2009 :

  1. Dezegegevens zijn niet beschikbaar in de databanken van Het Directoriaat-generaal penitentiaire inrichtingen (DG EPI).

  2. De aanpak van het drugsprobleem in de gevangenissen gebeurt op twee niveau's : preventie en repressie.

    Er worden in gevangenissen controles uitgevoerd, zowel op systematische wijze als naar aanleiding van tips of verdachte handelingen. Zo worden gedetineerden na ieder bezoek onderworpen aan een fouillering, worden de cellen op periodieke wijze gecontroleerd en wordt regelmatig in samenwerking met de politie een zoekactie met drughonden in de gevangenissen gedaan.

    Wanneer iemand op het bezit of de verhandeling van drugs wordt betrapt, wordt disciplinair opgetreden en wordt aangifte gedaan bij het parket. Om dit zo optimaal mogelijk te laten verlopen, werd de samenwerking tussen politie, parket en gevangenisdirectie geregeld in de ministeriële omzendbrief nr. 1806 van 6 februari 2009.

    Deze omzend brief bepaalt de manier waarop de gevangenisdirectie moet optreden bij ontdekking van gebruik, bezit of handel van drugs. Ze bepaalt eveneens hoe informatie kan worden meegedeeld tussen openbaar ministerie en gevangenisdirectie. Ook overleg tussen de verschillende actoren is een centraal punt van de omzendbrief.

    Naast de systematische controles moet er eveneens aandacht worden besteed aan de preventie en de voorlichting. Daarom is het van belang de samenwerking met de gespecialiseerde instanties inzake drugshulpverlening inderdaad nog te verbreden. Niet alleen Justitie maar ook de Gemeenschappen zullen hiervoor middelen moeten ter beschikking stellen.

    Uiteraard is de therapeutische behandeling van druggebruikers ook van belang. In bepaalde gevangenissen lopen er reeds langdurige therapeutische programma's, zoals het « Believe-project » in Ruiselede; een combinatie van arbeid op de boerderij, therapie; sport en groepssessies. Tijdens de duur van het programma dat acht maanden loopt, onderwerpen de deelnemers zich vrijwillig aan regelmatige urinecontroles.

    In andere gevangenissen wordt samengewerkt met een of meerdere therapeutische centra inzake drughulpverlening. Deze instanties sturen gespecialiseerde hulpverleners naar de inrichtingen om de intakes te verzorgen en om de gedetineerden te ondersteunen in hun motiveringsproces om na de detentie een ontwenningsprogramma te volgen.

    Wat de substitutieprogramma's betreft, worden deze thans reeds voorzien onder toezicht en op voorschrift van de geneesheren-psychiaters.