Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1553

van Nele Jansegers (Vlaams Belang) d.d. 5 september 2008

aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven

Overheidsdiensten - Contractuele aanwervingen - Niet-Belgen

arbeidscontract
personeel op contractbasis
overheidsapparaat
nationaliteit
buitenlandse staatsburger

Chronologie

5/9/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/10/2008)
25/11/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1553 d.d. 5 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In antwoord op de schriftelijke vraag nr. 52-23 van kamerlid De Rammelaere (Kamer, Vragen en Antwoorden nr. 52-009, blz. 1060) stelt de geachte minister dat contractuele functies in overheidsdienst, behoudens enkele uitzonderingen, toegankelijk zijn voor burgers van om het even welke nationaliteit. Hiervoor baseert de geachte minister zich onder meer op het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten.

Dit koninklijk besluit bepaalt inderdaad in artikel 2, 2º, dat personen, om bij arbeidsovereenkomst bij de overheid in dienst te worden genomen: “2º Belg [moeten] zijn indien de uit te oefenen betrekking een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat. “

In haar advies over dit koninklijk besluit stelde de Raad van State echter het volgende: “In zoverre de in artikel 2, 2º, opgenomen regel ook van toepassing is op buitenlanders die geen onderdaan zijn van een Lidstaat van de Europese Unie, van een Staat behorende tot de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondstaat, is de in artikel 2, 2º, opgenomen regel niet conform artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. Krachtens die laatste bepaling kan de wetgever – en niet de Koning – slechts afwijken van het nationaliteitsvereiste voor benoeming in een overheidsbetrekking in bijzondere gevallen die telkens in concreto moeten worden omschreven, wat uitsluit dat de verhouding tussen de grondwettelijke regel en de uitzondering wordt omgekeerd, zoals uit artikel 2, 2º, van het ontwerp voortvloeit. “

De minister (de Koning) was met andere woorden niet bevoegd om deze bepaling in te voeren en bovendien is zij in strijd met de Grondwet.

De toenmalige minister van Ambtenarenzaken heeft in zijn verslag aan de Koning bij dit koninklijk besluit deze fundamentele bezwaren van de Raad van State op een arrogante wijze weggelachen.

Erkent de geachte minister de onbevoegdheid van de Koning om deze materie te regelen en de ongrondwettigheid van deze bepaling? Wat overweegt zij te ondernemen om de wettelijkheid in deze aangelegenheid te herstellen?

Antwoord ontvangen op 25 november 2008 :

Met betrekking tot de nationaliteitsvoorwaarde voor contractuele wervingen in het federaal Openbaar Ambt, verwijst het geachte lid naar het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheids­diensten.

In tegenstelling tot wat in de vraag wordt beweerd, werd wel degelijk rekening gehouden met het advies van de Raad van State en wordt bovendien in het Verslag aan de Koning bij dit koninklijk besluit de grondslag van de getroffen maatregel weergegeven :

“In zijn advies 38 002/1 van 10 februari 2005 verwijst de Raad van State naar artikel 10, tweede lid van de Grondwet dat enkel de Belgen tot de burgerlijke bedieningen toelaat. Onder “bedieningen” dienen hier enkel de statutaire overheidsbetrekkingen te worden verstaan, die niet toegankelijk zijn voor de vreemdelingen die geen burger zijn van een Staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte.

Gezien sinds 1 mei 1995 de contractuele betrekkingen openstaan voor de burgers van elke Staat, welke die ook weze, kan er geen sprake van zijn opnieuw een beperking in te voeren voor de toegang van vreemdelingen voor contractuele betrekkingen”.

De werving van contractueel personeel met een niet-Europese nationaliteit kadert o.m. in het gevoerde diversiteitbeleid. Aldus vindt men bij de overheid een afspiegeling van de huidige interculturele samenleving en dat wordt beschouwd als een verrijking. Verder kan ik ook onderstrepen dat, in het algemeen, het personeel dat bij arbeidsovereenkomst werd aangeworven en dat in vele gevallen over een ruime ervaring in specifieke domeinen beschikt, voor de federale overheid een niet te onderschatten meerwaarde betekent. Ook moet, te allen prijze, de continuïteit van de diensten worden gevrijwaard en vanzelfsprekend dienen de verplichtingen inzake arbeidskaarten, -vergunningen en visa te worden gerespecteerd.

Hoewel ik uiteraard voorrang blijf geven aan de statutaire tewerkstelling, denk ik dat de contractuele ambtenaren, die uitstekende diensten verlenen en vaak absoluut onmisbaar zijn voor de goede werking van de diensten, ook aantrekkelijkere perspectieven en arbeids­voorwaarden in het federaal openbaar ambt verdienen.

Daarom wil ik de hele problematiek van het contractueel personeel grondig analyseren, samen met de vakorganisaties, maar ook met het management van de FOD’s, OISZ’s en de instellingen van openbaar nut. Dit debat zou moeten leiden tot een duidelijke rechtspositie van de contractuelen.