Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1519

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 5 september 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Depressies - Preventie - Vragenlijst

geestesziekte
psychiatrie
sociaal onderzoek
medische diagnose

Chronologie

5/9/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/10/2008)
5/11/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1519 d.d. 5 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Veel mensen lopen lang rond met een manisch depressieve stoornis voordat de aandoening wordt geconstateerd door de arts. Doordat deze stemmingsstoornis moeilijk is vast te stellen, ligt er gemiddeld twaalf jaar tussen de eerste symptomen en het stellen van de juiste diagnose.

Volgens een publicatie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde kan een nieuw screeningsintrument bij het eerder signaleren van deze aandoening helpen. Psychiaters pleiten voor invoering van een vragenlijst waardoor in enkele minuten aanwijzingen kunnen worden gevonden of een patiënt lijdt aan een manische depressiviteit.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister:

Hoe reageert de geachte minister op het onderzoek naar manische depressies en de lange duur voor de stemmingsstoornis wordt herkend?

Is de situatie in ons land vergelijkbaar? Hoeveel mensen werden in ons land gediagnosticeerd als manisch depressief op jaarbasis en dit voor de laatste drie jaar en neemt dit cijfer toe?

Moeten er ook in ons land maatregelen worden getroffen om tot een snellere diagnose te komen en zou de vragenlijst hierbij helpen? Zo ja, kan zij hierover uitweiden? Zo neen, waarom niet?

Antwoord ontvangen op 5 november 2008 :

U verwijst naar een publicatie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde waarin de psy-C-F-MTirig-Trostma en- Raphael Schulte pleiten voor het gebruik van een screenings-instrument voor bipolaire stoornissen, de Mood Disorder Questionnaire (MDQ). Het betreft hier een zelfinvulvragenlijst die in een aantal landen wordt gebruikt en die slechts vijf minuten tijd vergt van de patiënt en de hulpverlener. Met behulp van deze vragenlijst kan nagegaan worden of er bij de patiënt aanwijzingen zijn voor een manisch-depressieve stoornis (in de psychiatrische diagnostiek doorgaans bipolaire stoornis genoemd). Het instrument levert geen diagnose op, maar bij een positieve uitslag kan de hulpverlener de patiënt doorsturen naar een psychiater voor verder onderzoek. Door middel van dit intrument zou deze stoornis vroeger kunnen opgespoord en adequaat behandeld worden.

Toch dienen bij deze mededeling enkele kanttekeningen geplaatst te worden.

In het hogergenoemd artikel concluderen de auteurs uit het uitgevoerde validiteitsonderzoek dat het instrument vooral een bipolaire stoornis uitsluit bij een negatieve uitslag, terwijl bij een positieve screening, de kans op een bipolaire stoornis groot genoeg is om doorverwijzing naar een specialist te rechtvaardigen: Een positieve score betekent dus nog niet met zekerheid dat er sprake is van een bipolaire stoornis. Dit dient steeds verder onderzocht te worden door middel van psychiatrische (hetero)anamnese, gestructureerde interviews en/of specifieke diagnostische instrumenten.

Verder merken zij zelf op dat de validiteit van de Nederlandse Mood Disorder Questionnaire (MDQ-NL) nog niet is onderzocht. Ook in België gebeurde met dit instrument nog geen validiteitsstudie.

De MDQ is ook niet de enige screenings-vragenlijst voor manisch-depressieve stoornis. Daarnaast bestaan bijvoorbeeld ook de Hypomania checklist (HCL-32) en de Bipolar spectrum diagnostic scale (BSDS). Deze lijsten zijn vooralsnog minder uitvoerig onderzocht dan de MDQ en het invullen en bepalen van de score kosten meer tijd.

De auteurs concluderen dan ook dat de MDQ een bruikbaar hulpmiddel is om een geselecteerde patiëntengroep, namelijk patiënten met een depressie in een huisartsenpraktijk, of ongeselecteerde patiënten van een psychiatrische polikliniek, te screenen op een bipolaire stoornis. Het gebruik ervan is vooral aan te raden in situaties waarin de interviewer wel ervaring heeft met de diagnostiek van een depressie, maar niet zozeer met die van een bipolaire stoornis, bijvoorbeeld bij ontdekking van een depressie in een huisartsenpraktijk of bij een intakegesprek door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige.

Voor wat betreft uw vraag over het voorkomen van manisch-depressieve of bipolaire stoornissen in België op bevolkingsniveau beschikken wij helaas niet over recent cijfermateriaal. Uit de Minimale Psychiatrische Gegevens, de verplichte registratie in de Belgische residentiële psychiatrische voorzieningen, blijkt dat in de jaren 2004, 2005 en 2006 respectievelijk 3 848, 4 l33 en 4 431 nieuwe opnames plaatsvonden met de diagnose bipolaire stoornis.

Zoals u weet, en zoals ook mag blijken uit mijn beleid inzake geestelijke gezondheidszorg, worden maatregelen steeds geënt op wetenschappelijk onderzoek. Anders gezegd, ik geef de voorkeur aan een evidence-based beleid. Het hoger genoemde artikel is interessant omdat het de oorzaken en gevolgen van onderdiagnostiek van bipolaire stoornissen in het licht stelt. Op dit ogenblik bestaat er echter bij mijn weten nog geen onderzoek naar de onderdiagnostiek van deze stoornissen bij de Belgische bevolking, en de positieve invloed die screeningsinstrumenten zoals de MDQ-NL hierop zouden kunnen hebben, en dus dienen we voorbarige conclusies te vermijden.

Ik sta echter ten allen tijde open om kennis te nemen van wetenschappelijk onderzoek ter zake en hiermee rekening te houden bij de uittekening van toekomstige beleidslijnen binnen het domein van de volksgezondheid.

In dit verband dien ik u wel opmerkzaam te maken op de bevoegdheden die ik op dit vlak als minister van Volksgezondheid heb. Het kan en mag zeker niet de bedoeling zijn om artsen te verplichten een welbepaalde vragenlijst te hanteren bij het vaststellen van hun diagnose en de zo waardevolle therapeutische vrijheden te beperken. Het is immers zo dat zij zeer zeker hun therapeutisch werk continu in vraag stellen, zowel tegenover elkaar als tegenover de buitenwereld, wat trouwens getuigt van hun grote professionele kwaliteit.

Ik herinner er tenandere aan dat de opleiding van de geneesheren tot de bevoegdheid van de universiteiten behoort en dat de permanente vorming georganiseerd wordt ofwel onder hun verantwoordelijkheid ofwel onder die van de wetenschappelijke instellingen.