Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1398

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 22 augustus 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Banken - Depositogarantiesysteem - Oneerlijke concurrentie

bankdeposito
bank
Garantiefonds voor financiële diensten
buitenlandse onderneming
concurrentie
spaartegoed
Europese Economische Ruimte
IJsland

Chronologie

22/8/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 25/9/2008)
26/9/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1399

Vraag nr. 4-1398 d.d. 22 augustus 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In Nederland is er enige heisa ontstaan omtrent het depositogarantiesysteem. Tengevolge van een Europese richtlijn worden spaarders beschermd tegen een faillissement of ander onheil en dit ten belope van 20 000 euro. In Nederland werd deze bescherming zelfs verhoogd tot 38 000 euro.

Heden blijkt dat in Nederland en bij ons totaal onbekende banken hun intrede doen op de spaarmarkt. Zo doken recent IJslandse banken op die een zeer hoge interest bieden. Minder gekend is echter het gegeven dat deze IJslandse banken onder zeer zware druk staan om snel kapitaal te vinden. In eigen land lukte dit niet en bijgevolg gaan ze elders op zoek naar spaargeld. Op zich niets mis mee, ware het niet dat de spaarder zich niets moet aantrekken van de al dan niet kredietwaardigheid van de instelling. Er is immers het garantiesysteem.

Samengevat komt het erop neer luidens de voorzitter van de Rabobank dat het stelsel zwakke buitenlandse banken in staat stelt om in ons land spaargeld binnen te halen, zonder dat zij de kostprijs van het garantiesysteem moeten dragen. Alle in België gevestigde banken dragen in geval van een faillissement bij naar rato van hun omvang. De grootbanken draaien ingeval van faling van de buitenlandse concurrent dus op voor de factuur. Volgens de Rabobank bieden sommige buitenlandse spelers als gevolg van de kredietcrisis onrealistisch hoge rentes: “Banken waarvan ik de naam soms niet eens ken, bieden 5% of meer. Dat doen ze alleen omdat ze elders geen geld meer kunnen aantrekken”, aldus de voorzitter van de bank.

1) Hoe reageert u op de stellingen van de Rabobank en geldt deze kritiek ook in ons land?

2) Vreest u niet dat bepaalde buitenlandse banken door de kredietschaarste onrealistisch hoge rentevoeten in ons land bieden daar ze elders geen geld meer kunnen vinden?

3) Kan u toelichten hoe deze buitenlandse banken door onze controleautoriteiten worden gecontroleerd op hun solvabiliteit en geschiedt deze controle voldoende regelmatig?

4) Kloppen de aantijgingen als zouden de grootbanken de kostprijs van het garantiesysteem moeten dragen, terwijl het vooral buitenlandse banken zijn die er de vruchten van dragen waardoor er dus met andere woorden oneerlijke concurrentie zou ontstaan en kan u uw standpunt uitvoerig toelichten?

5) Deze kwestie werd aangekaart bij de AFM. Werden er bij onze controle-instanties of bij uw diensten reeds gelijkaardige grieven voorgelegd en zo ja, waneer en door wie? Zo neen, gaat u zelf stappen zetten en kan u dit concreet toelichten?

Antwoord ontvangen op 26 september 2008 :

Ik heb de eer het volgende te antwoorden op de vragen van het geachte lid.

1 tot 3. Buitenlandse kredietinstellingen kunnen actief zijn in België via een aparte Belgische (dochter)vennootschap, via de vestiging van een bijkantoor of via vrije dienstverlening.

Indien wordt gekozen voor een vennootschap naar Belgisch recht dient deze een vergunning te verkrijgen van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna « CBFA ») alvorens de activiteit als kredietinstelling aan te vangen. De CBFA oefent vervolgens het prudentieel toezicht uit op deze instelling. Dit impliceert onder meer een toezicht op de financiële positie, waarbij in de eerste plaats wordt nagegaan of het solvabiliteitsniveau van de instelling toereikend is. Daarnaast moet de instelling ook over een toereikend rentabiliteitsniveau en een passende liquiditeit beschikken. Verder wordt ook de kwaliteit van haar risicobeheer (inzonderheid van het renterisico) opgevolgd.

Indien een buitenlandse instelling (van binnen de Europese Economische Ruimte, hierna « EER ») actief wenst te zijn in België via de vestiging van een bijkantoor geldt de regeling van de wederzijdse erkenning. Kredietinstellingen, die ressorteren onder het recht van een andere Lidstaat van de EER dienen een vergunning te verkrijgen van de bevoegde autoriteit van de Lidstaat van herkomst. De krachtlijnen van het prudentieel toezicht zijn op Europees niveau geharmoniseerd en bijgevolg in essentie dezelfde. Instellingen die binnen de EER beschikken over het statuut van kredietinstelling mogen ook in andere lidstaten (waaronder België) bankactiviteiten uitoefenen via de vestiging van een bijkantoor of via vrije dienstverlening. De toelating om activiteiten in andere lidstaten uit te oefenen berust bij de toezichthouder van het land van oorsprong die deze beslissing dient te notificeren aan de toezichthouder van het land van bestemming (voor de vestiging van een bijkantoor in België, de CBFA).

Ingevolge het principe van de wederzijdse erkenning zijn de activiteiten uitgeoefend in België in het kader van de vrije vestiging in hoofdzaak onderworpen aan de uitoefeningsvoorwaarden die van toepassing zijn in het land van oorsprong. Het prudentiële toezicht op de activiteiten van bijkantoren van EER-instellingen wordt dan ook uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong (de zogenaamde « home country control »). In haar hoedanigheid van toezichthouder van het land van bestemming (de « host country control »), oefent de CBFA slechts een beperkt aantal specifieke controlebevoegdheden uit ten aanzien van dergelijke bijkantoren. Naast de opvolging van de liquiditeit, hebben deze controlebevoegdheden betrekking op de naleving van de bepalingen van algemeen belang, op boekhoudverplichtingen en, desgevallend, op bepaalde rapporteringsverplichtingen waartoe bijkantoren zijn gehouden. De opvolging van de solvabiliteit berust bijgevolg bij de toezichthouder van het land van oorsprong.

Het geachte lid verwijst naar de activiteit in België van IJslandse banken. In dit verband kan worden gepreciseerd dat één bank van IJslandse oorsprong actief is in België. Het betreft meer bepaald een bijkantoor in België van de Luxemburgse dochtervennootschap (met vergunning in Luxemburg als kredietinstelling) van een IJslandse bank. De CBFA ontving vanwege de Luxemburgse toezichthouder (Commission de surveillance du secteur financier, hierna « CSSF ») de notificatie met betrekking tot de vestiging in België van dit bijkantoor. Het is dan ook opgenomen op de lijst van bijkantoren vermeld op de website van de CBFA. Het prudentieel toezicht (waaronder de controle op de solvabiliteit) op dit bijkantoor berust bij de toezichthouder van het land van oorsprong (in concreto de Luxemburgse CSSF).

Wat de door bepaalde bijkantoren aangeboden rentevoeten betreft, behoort het bijgevolg aan de prudentiële autoriteiten van het land van oorsprong om de financiële en solvabiliteitspositie van de betrokken instellingen te beoordelen.

In België biedt het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten waarborgen voor tegoeden aangehouden door deposanten bij kredietinstellingen naar Belgisch recht (hierin inbegrepen de Belgische dochters van buitenlandse kredietinstellingen).

Indien een buitenlandse kredietinstelling daarentegen actief is in België door middel van een bijkantoor, dan zijn er twee mogelijkheden al naargelang het land van oorsprong van de kredietinstelling :

1º gaat het om bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder een niet EER Lidstaat, dan dienen ze tot de Belgische beschermingsregeling toe te treden als de beschermingsregeling van hun land van oorsprong niet ten minste gelijkwaardige waarborgen biedt aan de Belgische deposanten;

2º gaat het om bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder een EER Lidstaat, dan hoeven ze niet deel te nemen aan de Belgische beschermingsregeling gezien de Belgische tegoeden zijn gewaarborgd, overeenkomstig de Europese richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels, door de regeling van de betrokken EER Lidstaat (« home country control » principe).

Zoals reeds gemeld, is er één IJslandse bank actief in België, door middel van een bijkantoor van een filiaal dat het opgericht heeft naar Luxemburgs recht. De tegoeden opgehaald op de Belgische markt door een in België gevestigd bijkantoor in België van een kredietinstelling van Luxemburgs recht, vallen onder de bescherming van de Luxemburgse depositogarantieregeling. Deze regeling is, zoals dit het geval is voor alle EER landen, gebaseerd op de voornoemde Europese richtlijn. Ze biedt dezelfde dekking als de Belgische regeling, te weten maximaal 20 000 euro per deposant.

4. De kredietinstellingen dienen bij te dragen tot de garantieregeling die hun dekking biedt. Het bijkantoor van het Luxemburgse filiaal van voornoemde IJslandse bank zal bijgevolg moeten bijdragen tot de Luxemburgse depositogarantieregeling, volgens de modaliteiten die aldaar met de financiële sector zijn overeengekomen. Meestal dragen de kredietinstellingen bij op basis van balansbestanddelen (in België de deposito's van hun cliënten) zodat het gewicht van de financiering en van de kostprijs van een eventueel schadegeval hoofdzakelijk bij de grootbanken komt te liggen.

Bovendien dient erop gewezen te worden dat de Europese richtlijn inzake depositogarantie een informatieplicht instelt vanwege de kredietinstellingen jegens hun cliënteel, maar dat tegelijkertijd gesteld wordt dat de aanwending van informatie over depositogarantie voor reclamedoeleinden door de lidstaten beperkt kan worden om te voorkomen dat die aanwending de stabiliteit van het bankwezen of het vertrouwen van de deposanten ondermijnt. De verwijzing naar het bestaan van depositogarantie die een kredietinstelling zou maken teneinde deposanten te overhalen hun deposito's aan haar toe te vertrouwen, is niet toegelaten. Het Beschermingsfonds ziet toe op de naleving van deze principiële regel.

Het Beschermingsfonds heeft in het verleden op eigen initiatief contact opgenomen met twee banken die ressorteren onder een EER Lidstaat met bijkantoor in België, ten einde hen als preventieve maatregel te wijzen op genoemd principe, zonder dat deze instellingen effectief van enige bewuste overtreding ter zake verdacht werden.

5. De CBFA ontvangt geregeld vragen van particuliere spaarders (klanten of potentiële klanten) over de vergunning van kredietinstellingen, alsook over de toepasselijke beschermingsregeling. Dit laatste is ook het geval met het Beschermingsfonds. Het betreft hierbij veelal algemene vragen om informatie.