Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-121

van Berni Collas (MR) d.d. 11 januari 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Lichte vrachtauto - Nieuwe fiscale definitie

voertuig
bedrijfsvoertuig
voertuigenbelasting
licht voertuig

Chronologie

11/1/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2008)
7/2/2008Antwoord

Vraag nr. 4-121 d.d. 11 januari 2008 :

Sedert 1 januari 2006 is een nieuwe fiscale definitie voor lichte vrachtauto’s van kracht (artikel 101 van de programmawet van 27 december 2005, Belgisch Staatsblad van 30 december 2005).

De nieuwe fiscale definitie (artikel 4, §§ 2 en 3 van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen) wijkt af van de technische definitie van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Voor de FOD Financiën moet de laadruimte ten minste 50 % van de lengte van de wielbasis bedragen, terwijl een voertuig met 30 % laadruimte voor de FOD Mobiliteit en Vervoer al als lichte vrachtauto mag worden beschouwd.

De lichte vrachtwagens die niet onder de nieuwe fiscale definitie vallen, worden belast zoals personenwagens.

De nieuwe reglementering is niet van toepassing op pick-ups, maar wel op luxeterreinwagens (gesloten laadruimte).

Die nieuwe reglementering betekent een nieuwe belangrijke financiële last voor sommige eigenaars van lichte vrachtwagens of terreinwagens. Ik denk bijvoorbeeld aan een terreinwagen van twintig jaar oud, die uitsluitend als bedrijfswagen wordt gebruikt en waarvan de laadruimte kleiner is dan 50 % van de wielbasis. Volgens de nieuwe reglementering is die wagen geen lichte vrachtwagen meer. De taks die hierop moet worden betaald, is dus niet meer evenredig aan de nettowaarde van het voertuig.

Ik heb daarom de volgende vraag : kan artikel 4 van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen niet worden aangepast om de bestuurders van de hierboven beschreven bedrijfswagens vrij te stellen van de nieuwe fiscale regeling die vanaf 1 januari 2006 van toepassing is?

Antwoord ontvangen op 7 februari 2008 :

Met het invoeren van een fiscale definitie van het begrip « lichte vrachtauto » in het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WGB) beoogde de wetgever een einde te stellen aan de praktijk van bepaalde constructeurs om luxueuze terreinvoertuigen bij de Dienst voor de inschrijving van voertuigen (DIV) te laten homologeren tot de categorie van de « lichte vrachtauto's » en aldus te laten genieten van een fiscaal voorkeursstelsel dat, naar de geest van de wetgever, in principe niet op deze voertuigen van toepassing was.

Al naar gelang van de configuratie van de voertuigen, werden bijkomende technische criteria ingevoerd waaraan de als lichte vrachtauto's bij de DIV ingeschreven autovoertuigen moeten voldoen om als dusdanig behandeld te worden op fiscaal vlak en om aldus van het fiscaal voorkeursstelsel te genieten.

De regel van 50 % (verhouding wielbasis/laadruimte) is één van deze criteria.

Volgens artikel 4, § 3, WGB, moeten de voertuigen die, naargelang hun type, niet voldoen aan deze voorwaarde volgens hun constructie beschouwd worden als een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus en als dusdanig onderworpen worden, naargelang het geval, aan de aanvullende verkeersbelasting, aan de belasting op de inverkeerstelling en aan de in artikel 9, A, WGB, bedoelde verkeersbelasting. De accijnscornpenserende belasting werd opgeheven vanaf het aanslagjaar 2008.

Teneinde de rechtszekerheid voor de belastingschuldige te vrijwaren en de gelijke toepassing van de 50 % — regel voor elke belanghebbende te verzekeren, kunnen geen afwijkingen worden toegestaan. Een dergelijke afwijking toestaan zou immers de deur wijd open zetten voor andere afwijkingen en zou ongetwijfeld leiden tot nieuwe misbruiken.

Sinds 1 januari 2002 behoort het tot de uitsluitende bevoegdheid van de gewesten, overeenkomstig de bijzondere wet van 13 juli 2001, om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen inzake de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling te wijzigen.

Bijgevolg moet elk wetgevend initiatief betreffende een eventuele vrijstelling of afwijking van de bevoegde gewestelijke afgevaardigden uitgaan.