Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1155

van Geert Lambert (sp.a+Vl.Pro) d.d. 23 juni 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken

Organisatie van fuiven - Veiligheidsaspecten - Gemeentelijke bevoegdheid

beveiliging en bewaking
vrijwilligerswerk
culturele manifestatie
vrije tijd

Chronologie

23/6/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 24/7/2008)
18/7/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1155 d.d. 23 juni 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het organiseren van een fuif brengt voor de organiserende vereniging heel wat werk met zich mee. Daarbij besteden de organisatoren vaak ook heel wat zorg aan het beperken van de overlast voor de omwonenden. De wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten bepaalt verschillende regimes voor de organisatie van de “security” op fuiven. Deze kan worden uitgeoefend, door professionele firma’s of door leden van de eigen vereniging onder het vrijwilligersregime.

Op basis van artikel 1 van voornoemde wet wordt in de mogelijkheid voorzien om onder bepaalde voorwaarden bescherming, controle en toezicht te verplichten. Het koninklijk besluit dat deze voorwaarden zou moeten regelen, ontbreekt echter tot op heden. Daardoor ontstaan er verschillende leemtes. Het lijkt me enerzijds geen goede zaak dat deze leemtes volledig willekeurig worden ingevuld door gemeenten, zoals nu het geval is. Door dergelijke gemeentelijke verplichtingen, vloeit een niet te onderschatten deel van de inkomsten van het evenement naar private firma’s.

Concreet stel ik drie problemen vast:

a) Ten eerste verplichten bepaalde gemeenten, zoals bijvoorbeeld Gistel, Torhout, Beringen en Oostende, organisatoren van fuiven om professionele bewakingsfirma’s in te zetten. Nochtans stelt toenmalig minister Duquesne in de omzendbrief van 7 maart 2001: “Bij sommige organisatoren is de indruk ontstaan dat bij de organisatie van iedere fuif, sportmanifestatie of optreden voortaan een bewakingsdienst moet worden georganiseerd. Dit is helemaal niet zo. […] Hij is daartoe niet verplicht.”

b) Daarenboven gaan andere gemeenten nog een stapje verder door organisatoren van fuiven te verplichten om op de openbare weg in een omtrek rond de fuifzaal te patrouilleren.

c) Ten derde is er het probleem met de zogenaamde “fuifbuddies” of “fuifcoaches”. Gemeenten bieden onder deze benaming organisatoren van fuiven vorming aan over veiligheid. Maar rond deze vorming aan vrijwilligers van lokale verenigingen situeren zich op twee niveaus onduidelijkheden. Enerzijds kunnen gemeenten afhankelijk van de inhoud van de vorming in het vaarwater komen van de wet op de private veiligheid. Volgens het koninklijk besluit van 30 december 1999 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding en ervaring, de vereisten inzake medisch en psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende of een uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenning van de opleidingen is de vorming met betrekking tot onderwerpen die gelinkt zijn aan persoonscontrole, immers voorbehouden aan vergunde opleidingsinstellingen. Daarnaast is het vaak de bedoeling om deze “fuifcoaches” in te zetten voor fuiven van verschillende organisaties binnen de gemeente. In een omzendbrief van voormalig minister Duquesne betreffende de wet van 10 april 1990 wordt echter expliciet vermeld dat bij het vrijwilligersregime enkel gewerkt mag worden met mensen die een band hebben met de organiserende vereniging.

Vandaar mijn vragen:

1. a) Kan de gemeente via een politiereglement de inzet van veiligheidsmensen en het aantal personen systematisch verplichten?

b) Kan de gemeente daarbij opleggen dat de organisator met een professionele bewakingsfirma werkt?

c) Overweegt de geachte minister dergelijke leemtes in de wet van 10 april 1990 op te vullen?

2. a) In welke mate kan een burgemeester organisatoren van fuiven verplichten in de omtrek van een fuifzaal te patrouilleren?

b) Overweegt hij op te treden tegen gemeenten die hun politionele bevoegdheid op dit vlak ontlopen?

3. a) Is hij zich bewust van de onduidelijkheden op het vlak van de “fuifbuddies”?

b) Overweegt hij stappen te ondernemen om opgeleide “fuifbuddies” te kunnen inzetten bij verschillende organisaties in eenzelfde gemeente?

Antwoord ontvangen op 18 juli 2008 :

1. a), b) en c) De wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid legt geenszins de verplichting op om bewaking te organiseren in het kader van fuiven. De wet zegt alleen dat indien er voor bewaking geopteerd wordt, dit dient te gebeuren door een professionele bewakingsfirma, door de eigen interne bewakingsdienst of door leden van de vereniging die het evenement organiseert, overeenkomstig het zogenaamde « vrijwilligersregime » voorzien in de voornoemde wet.

Anderzijds verbiedt de wet de gemeenten ook niet uitdrukkelijk om bewaking als voorwaarde voor de organisatie van een evenement voorop te stellen.

Het komt mij als federale minister van Binnenlandse Zaken niet toe om de legitimiteit en opportuniteit van politiereglementen die (professionele) bewaking als voorwaarde voor de organisatie van fuiven te beoordelen. Het toezicht op de bevoegdheid van de gemeenten tot het nemen van een gemeentelijk politiereglement behoort immers tot de bevoegdheid van de gewesten, meer bepaald van de ministers van Binnenlandse Aangelegenheden.

Tot slot is het juist dat de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 1, lid 6, nog niet zijn gepreciseerd maar ik ben uiteraard bereid dit te doen, indien dit wenselijk zou blijken.

2. a) en b) De uitzonderingen zoals bepaald in artikel 11, § 3, in acht genomen, kunnen overeenkomstig artikel 1 van de wet activiteiten van persoonscontrole niet plaatsvinden op de openbare weg. Het patrouilleren op de openbare weg is een activiteit die in principe voorbehouden is aan de politionele diensten.

Ook de lokale overheden dienen zich aan de wet te houden en kunnen geen instructies geven die ermee in strijd zijn. Tot op heden heb ik geen kennis van gemeenten die hun politionele bevoegdheid op dit vlak zouden ontlopen. Maar ik zal niet nalaten, indien nodig, de burgemeesters in dit verband op hun verantwoordelijkheden te wijzen.

3. a) en b) In verband met uw vraag over de verwarring op het vlak van de zogenaamde « fuifbuddies » kan ik u meedelen dat het inzetten van « fuifbuddies », zijnde gevormde personen die onder het mom van « vrijwilligers » op tal van verschillende organisaties (en bijgevolg niet meer sporadisch en zonder band met de organiserende vereniging) de veiligheid verzekeren, indruist tegen de letter en de geest van de bewakingswet.

De wet bepaalt zeer duidelijk welke mogelijkheden er zijn om in bewaking te voorzien. Er is geen plaats voor interpretatie op dit vlak. Voor een fuif zijn er volgende mogelijkheden :

Voordeel van het vrijwilligersregime is dat de kostprijs, die het inhuren van een professionele bewakingsfirma met zich meebrengt, vermeden wordt. Het kostenplaatje moet echter afgewogen worden in het licht van de mogelijke gevolgen die de verwachte incidenten met zich mee kunnen brengen voor de betrokken vrijwilligers of fuifgangers.

Ik wil er evenwel op wijzen dat het kostenplaatje, verbonden aan het beroep op een professionele bewakingsfirma, aanzienlijk kan gereduceerd worden via het systeem van « consortiumbewaking ». Deze formule, die in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften, houdt in dat de gemeente een contract afsluit met een gespecialiseerde bewakingsonderneming voor het toezicht bij fuiven op het grondgebied van de gemeente (waarbij de organisatoren of de gemeente « bewaking » nodig achten). Deze formule biedt volgende voordelen :

Wat betreft uw opmerking in verband met de opleidingen is het zo dat elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een opleiding inzake « bewaking » organiseert, beschouwd wordt als een opleidingsinstelling. Deze dienen inderdaad erkend te worden door de minister van Binnenlandse Zaken. Echter, aangezien in uw schrijven nergens de exacte inhoud wordt weergegeven van de vorming die de gemeenten aanbieden, kan bijgevolg ook niet worden afgeleid of zij al dan niet in het vaarwater komen van de private veiligheid.