Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1019

van Geert Lambert (sp.a+Vl.Pro) d.d. 3 juni 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen

Rechtsplegingsvergoeding - Aanpassing aan het effectief toegekende bedrag

gerechtskosten
niet in loondienst verkregen inkomen
advocaat

Chronologie

3/6/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 3/7/2008)
10/7/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1019 d.d. 3 juni 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Door het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding (RPV) bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat wordt in artikel 2 bepaald dat de rechtsplegingsvergoeding vastgesteld wordt overeenkomstig het gevorderde bedrag (te begroten, cf. artikel 557 tot 562 en artikel 618 van het Gerechtelijk Wetboek).

Bij de bepaling van de RPV heeft de rechter echter een bepaalde marge, bepaald in het minimum- tot maximumbedrag. Nergens wordt echter gesteld dat de rechter de RPV kan aanpassen aan het effectief toegekende bedrag in plaats van aan het gevorderde bedrag. Dit brengt met zich mee dat een eisende partij die zijn slaagkans groot ziet zijn vordering kunstmatig kan verhogen in de hoop (en met relatief grote zekerheid) dat de RPV eveneens hoger zal uitvallen.

Is de geachte minister van oordeel dat de rechter wel degelijk de RPV kan aanpassen aan het effectief toegekende bedrag of meent hij dat dit onmogelijk is?

Is hij, zo hij de laatste mening deelt, zinnens het betreffende koninklijk besluit aan te passen teneinde dergelijke perfide gevolgen ervan weg te werken?

Antwoord ontvangen op 10 juli 2008 :

Tekst nog niet beschikbaar.