Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 3-5069

van Philippe Mahoux (PS) d.d. 12 mei 2006

aan de Eerste minister

Globalisering - Voorstel voor een verordening van de Europese Commissie - Europees Fonds voor Aanpassing aan de Globalisering - Criteria voor een beroep op het Fonds.

Chronologie

12/5/2006Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 16/6/2006)
6/6/2006Doorverwijzing vraag

Doorverwezen aan : schriftelijke vraag 3-5382

Vraag nr. 3-5069 d.d. 12 mei 2006 : (Vraag gesteld in het Frans)

De Europese Commissie heeft op 1 maart voorgesteld een Europees Fonds voor Aanpassing aan de Globalisering op te richten. Het Fonds krijgt een jaarlijkse dotatie van maximum 500 miljoen euro, die bestemd is voor het verlenen van steun aan maximum 50.000 Europese werknemers die werden ontslagen als gevolg van de repercussies van de globalisering op hun bedrijf. De werknemers die slachtoffer werden van de globalisering zouden een in de tijd beperkte - maximum 18 maanden - steun krijgen in de vorm van aanvullingen op het loon, een omscholing of begeleiding bij een zelfstandige activiteit.

We moeten die solidariteit ten opzichte van de door de ongunstige evoluties in de wereldhandelspatronen getroffen werknemers steunen. Toch rijzen er vragen bij de toepassing van het Fonds.

Zo zou het Fonds slechts optreden als een lidstaat een subsidieaanvraag indient. De lidstaat moet het verband tussen de globalisering en de ontslagen kunnen aantonen. Heeft de Commissie voorzien in objectieve criteria op basis waarvan dat verband kan worden aangetoond of kan de Unie daar zelf vrij over oordelen?

Ten tweede moet het gaan om ten minste 1000 ontslagen werknemers in één of meerdere bedrijven in een economische sector. Het Fonds beweert nochtans dat het ook van toepassing is op de KMO's. Bestaat het gevaar niet dat zij zullen worden uitgesloten?

Wat zal er gebeuren als het aantal subsidieaanvragen dermate groot is dat sommige rechtmatig geformuleerde aanvragen geweigerd moeten worden omdat de beschikbare middelen uitgeput zijn? Dat leidt onvermijdelijk tot frustraties en het afwijzen van de Unie door de werknemers, met alle mogelijke gevolgen van dien.

Tot slot zou het Fonds niet kunnen worden aangesproken voor het verhuizen van een economische activiteit van de ene lidstaat van de Unie naar een andere. Hoe kunnen we de ontslagen werknemers duidelijk maken dat het Fonds hen niet kan helpen als hun bedrijf bijvoorbeeld verhuist van België naar Litouwen, terwijl een werkloze buurman wel op Europese steun kan rekenen omdat zijn bedrijf naar Wit-Rusland is overgebracht?

Als men de publieke opinie, en bijgevolg ook de werknemers, met de Europese Unie wil verzoenen moet op al die vragen een antwoord worden gegeven.