Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 2-1895

van Vincent Van Quickenborne (VU-ID) d.d. 14 februari 2002

aan de vice-eersteminister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie

Gehandicapten - Inkomensvervangende tegemoetkoming - Gehuwde personen.

Chronologie

14/2/2002Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 21/3/2002)
1/3/2002Antwoord
1/3/2002Beslissing niet publicatie

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 2-1896

Vraag nr. 2-1895 d.d. 14 februari 2002 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De huidige regeling inzake de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten heeft tot gevolg dat personen die zwaar gehandicapt zijn en volgens de indeling, van toepassing voor de integratietegemoetkoming, behoren tot de categorieën 3 of 4, wat inhoudt dat deze personen slechts een zeer beperkte graad van zelfredzaamheid hebben, bij het sluiten van een huwelijk, hun inkomensvervangende tegemoetkoming die zij voor het aangaan van een huwelijk ontvingen, kwijtspelen. Het aangaan van een huwelijk heeft bijgevolg zware gevolgen voor hun inkomen. Ten gevolge van een huwelijk ontneemt men deze personen hun volledige inkomensvervangende tegemoetkoming, daar men voor het toekennen van de inkomensvervangende tegemoetkoming de inkomsten van de echtgenoot quasi integraal in rekening brengt.

Het in aanmerking nemen van de inkomsten van de echtgenoot of van de persoon met wie de gehandicapte een huishouden vormt heeft tot gevolg dat deze maatregel de gehandicapte hindert om te huwen of een huishouden te vormen met een persoon die over een inkomen beschikt. Dit heeft uiterst negatieve gevolgen voor de maatschappelijke integratie van gehandicapte personen.

De minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie heeft in 2001, tengevolge van de actie "de Prijs der Liefde" van de K.V.G. (Katholieke Vereniging voor Gehandicapten) een gedeeltelijke oplossing uitgewerkt, wat betreft de integratietegemoetkoming (koninklijk besluit van 15 maart 2001), doch weigert dit te doen voor de vervangingsinkomsten. De minister stelt op zijn webstek dat: "in het kader van inkomensvervangende tegemoetkomingen die de bestaanszekerheid wil verzekeren van de gehandicapte zal rekening worden gehouden met de inkomsten van de echtgenoot omdat men de bestaanszekerheid wil veiligstellen van het <>".

In de regeringsverklaring van 17 oktober 2000 kondigde men initiatieven aan om het huwelijk of het samenwonen van gehandicapten met een gemiddeld inkomen niet langer te straffen.

Zo is mij een concreet geval bekend, waar een gehandicapte, die behoort tot categorie 3, enkel nog een integratie-inkomen bekomt, dat volledig moet worden besteed aan zijn verzorging. Zijn echtgenote heeft enkel een werkloosheidsuitkering en zij hebben bovendien kinderen ten laste. Men kan bezwaarlijk stellen dat dit gezin "een gemiddeld inkomen" heeft.

In bijna alle gevallen verliezen de gehandicapte personen die gehuwd zijn integraal hun inkomensvervangende tegemoetkoming, zoals in bovenstaand geval, en dit ten gevolge van de absurd lage grenzen die worden gehanteerd in de wet.

Voor een gerechtigde met personen ten laste wordt het bedrag van de tegemoetkoming verminderd met het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot, dat meer beloopt dan 310 euro per jaar als hij gehuwd is, en wordt een abattement van 1500 euro toegepast op de inkomsten van de andere echtgenoot.

Gezien de hierboven aangehaalde absurd lage grenzen kan men onmogelijk in eer en geweten stellen dat de bestaanszekerheid van het <> wordt veiliggesteld. Immers, alle inkomsten die een gezin, waarvan een partner gehandicapt is en die voldoet aan de voorwaarden om een inkomensvervangende tegemoetkoming te genieten, heeft boven de 1810 (310 + 1500 euro) euro op jaarbasis, worden afgetrokken van het eventuele vervangingsinkomen waarop de gehandicapte aanspraak kan maken.

Bovendien kunnen de zwaar gehandicapte personen in veel gevallen zelf niets ondernemen om hun gezin uit deze penibele financiële te helpen, vermits hun handicap dermate is dat zij permanent hulpbehoevend zijn (en door de staat worden erkend als zwaar hulpbehoevenden, daar zij een handicap hebben van categorie 3 of 4) en aldus op generlei wijze het inkomen van het huishouden kunnen optrekken. Deze situatie is dus niet vergelijkbaar met andere categorieën van personen die een vervangingsinkomen genieten (werklozen, enz...).

Hierbij kom ik tot een ander pijnlijk aspect van de regeling omtrent de inkomensvervangende tegemoetkoming, namelijk de "inactiviteitsval" voor de gehandicapte zelf.

De grenzen voor de inkomensvervangende tegemoetkoming zijn vastgesteld als volgt:

-voor een alleenstaande gehandicapte 250 euro;

-voor een samenwonende 155 euro;

-voor een gerechtigde met een of meer personen ten laste (onder meer de gehuwden) 310 euro.

Alle inkomsten uit arbeid die een alleenstaande gehandicapte geniet boven de 250 euro op jaarbasis worden afgetrokken van de inkomensvervangende tegemoetkoming waarop hij recht zou hebben. Gehandicapten worden bij gevolg zwaar ontmoedigd door de wetgever om te participeren op de arbeidsmarkt. Dit is ronduit grof, temeer daar de regering voor het bedrag voor gepensioneerden dat zij mogen bijverdienen naast hun pensioen spectaculair heeft opgetrokken om de actieve welvaartstaat te bewerkstelligen

Ik heb volgende vragen aan de minister:

- Staat de minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie nog altijd achter zijn stelling (stuk Kamer van 8 mei 2000) dat het in aanmerking nemen van de inkomsten van de echtgenoot deel uitmaakt van de economie van het stelsel van de inkomensvervangende tegemoetkoming en dit terwijl in de wet uitdrukkelijk is opgenomen dat: "de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de gehandicapte van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd"? Zo ja, kan de minister toelichten hoe het huwelijk het verdienvermogen van een gehandicapt persoon doet toenemen? Kan de minister van Sociale zaken en Pensioenen eveneens uitvoerig zijn standpunt hieromtrent uiteenzetten?

- Is de minister het ermee eens dat het financieel sanctioneren van het in het huwelijk treden van een gehandicapte door het in aanmerking nemen van de inkomsten van de echtgenoot of van de persoon met wie de gehandicapte een huishouden vormt voor het toekennen van een vervangingsinkomen tot gevolg heeft dat deze maatregel de gehandicapte hindert om te huwen of een huishouden te vormen met een persoon die over een inkomen beschikt en hoe rijmen de ministers dit met het streven naar maatschappelijke integratie van gehandicapte personen? Kan de minister zijn antwoord op beide stellingen uitvoerig toelichten, alsook aangeven of hij hiertegen optreedt en binnen welke termijn?

- Kan de minister aangeven of, gezien alle inkomsten die een gezin, waarvan een partner gehandicapt is, heeft boven de 1810 euro op jaarbasis, worden afgetrokken van de inkomensvervangende tegemoetkoming waarop de gehandicapte aanspraak kan maken, hij voorstander is van een substantiële herziening van deze grenzen naar boven, eventueel gespreid over enkele jaren? Zo ja, kan de minister aangeven binnen welke termijn hij wenst op te treden? Zo neen, is de minister dan bereid een andere oplossing te bieden voor dit probleem, zoals het (deels) loskoppelen van het inkomen en de vervangingsinkomens?

- Kan de minister tevens aangeven op welke grond invaliden geen onroerend goed mogen bezitten of inkomsten uit vermogensbestanddelen mogen hebben om hun recht op een vervangingsinkomen te behouden?

- Kan de ministers uitvoerig aangeven, wanneer en op welke wijze hij de "inactiviteitsval" voor gehandicapten zelf, die recht hebben op een inkomensvervangende tegemoetkoming, uit de wereld wil helpen gezien de gehandicapten zwaar worden ontmoedigd door de wetgever om te participeren in de arbeidsmarkt? Kan de minister, indien hij niet wil optreden tegen de "inactiviteitsval", aangeven wat hiervan de reden is?

- Het koninklijk besluit van 15 maart 2001 aangaande de integratietegemoetkoming, is zoals de minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie zelf aangeeft op zijn webstek, om budgettaire redenen beperkt tot de categorieën 3 en 4 van de integratietegemoetkoming, doch de minister stelt op dezelfde webstek dat een gelijkaardige maatregel in een volgende fase zal worden onderzocht voor de categorieën 1 en 2 van deze tegemoetkoming. Kan de minister toelichten hoe ver men staat in dit dossier (welke fase) en kan hij tevens de termijnen aangeven waarbinnen hij en zijn collega tot een besluit zullen komen?

- Kan de minister toelichten in hoeverre de tewerkstelling van de echtgenote door de echtgenoot, in het kader van Persoonlijk assistentiebudget voor personen met een handicap (hierna P.A.B. genoemd), als P.A.B.- assistente een weerslag heeft op het vervangingsinkomen van de invalide (die dan zou optreden als werkgever)?

- Acht de minister het normaal dat de federale overheid, wat betreft P.A.B., ongeveer de helft terug afroomt (R.S.Z., bedrijfsvoorheffing, ...) van het persoonlijk assistentiebudget dat de Vlaamse Regering toekent aan de rechthebbenden en overweegt de minister hieromtrent maatregelen te treffen of overleg te plegen, en zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, kan hij dit uitvoerig toelichten?

Deze vraag wordt tevens aan de Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie gesteld.

Deze vraag wordt tevens aan de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen gesteld.

Antwoord ontvangen op 1 maart 2002 :

Tekst nog niet beschikbaar.