SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2019-2020 Zitting 2019-2020
________________
14 janvier 2020 14 januari 2020
________________
Question écrite n° 7-283 Schriftelijke vraag nr. 7-283

de Stephanie D'Hose (Open Vld)

van Stephanie D'Hose (Open Vld)

à la ministre de l'Emploi, de l'Economie et des Consommateurs, chargée de la Lutte contre la pauvreté, de l'Egalité des chances et des Personnes handicapées

aan de minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking
________________
Fonds de sécurité d'existence - Fonctionnement et contrôle - Frais de fonctionnement Fondsen voor bestaanszekerheid - Werking en controle - Werkingskosten 
________________
fonds de sécurité d'existence
convention collective
financement
actif incorporel
fonds voor bestaanszekerheid
collectieve arbeidsovereenkomst
financiering
immateriële activa
________ ________
14/1/2020Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/2/2020)
3/3/2020Antwoord
14/1/2020Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/2/2020)
3/3/2020Antwoord
________ ________
Aussi posée à : question écrite 7-282 Aussi posée à : question écrite 7-282
________ ________
Question n° 7-283 du 14 janvier 2020 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 7-283 d.d. 14 januari 2020 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Il existe dans notre pays toute une série de fonds sociaux. Citons, par exemple, le Fonds social pour les intérimaires, le Fonds social de sécurité d'existence n° 201, le Fonds social pour les entreprises de nettoyage et de désinfection, le Fonds social pour le commerce du métal, le Fonds social et de garantie Horeca, le Fonds social n° 132, le Fonds social n° 119, etc.

Les Fonds de sécurité d'existence sont des personnes morales, qui sont instituées dans un secteur à la libre initiative des partenaires sociaux au moyen d'une convention collective de travail (CCT) rendue obligatoire, afin de remplir, à l'aide des cotisations patronales perçues, des tâches d'utilité sociale, et qui sont gérées de façon autonome et paritaire par les représentants des employeurs et des travailleurs du secteur concerné.

Les aspects les plus importants relatifs au fonctionnement des Fonds de sécurité d'existence (institution, détermination des statuts, modification des statuts, fixation des avantages et des cotisations patronales,…) doivent être fixés dans des CCT rendues obligatoires par le Roi.

Conformément à la loi du 7 janvier 1958 concernant les Fonds de sécurité d'existence, ces fonds peuvent avoir pour objectif:

- le financement, l'octroi et le versement d'avantages sociaux;

- le financement et l'organisation de la formation professionnelle des travailleurs et des jeunes;

- le financement et l'assurance de la sécurité et de la santé des travailleurs en général.

Outre les trois missions précitées, il faut tenir compte des autres missions que les Fonds peuvent exercer en application d'une réglementation particulière.

Les avantages octroyés par les Fonds sectoriels diffèrent d'un secteur à l'autre.

Le financement des Fonds de sécurité d'existence est assuré par les cotisations des employeurs ressortissant à ces fonds. La perception des cotisations peut se faire directement ou par l'intermédiaire de l'Office national de sécurité sociale.

Ces Fonds disposent d'un secrétariat et d'un conseil d'administration où sont représentées les organisations patronales et syndicales.

Il existe plus de 180 Fonds de sécurité d'existence, y compris les Fonds Maribel social pour le secteur non marchand privé, qui doivent être institués conformément à la loi du 7 janvier 1958 concernant les Fonds de sécurité d'existence.

La présente question porte sur une compétence transversale, partagée avec les Régions. La Région flamande, la Région de Bruxelles-Capitale et la Région wallonne sont ainsi compétentes en matière d'économie et d'emploi. En revanche, les CCT sont établies au niveau fédéral, de même que les règles relatives aux Fonds de sécurité d'existence.

Je souhaiterais poser les questions suivantes à la ministre.

1) Combien de Fonds de sécurité d'existence a-t-on créés? Pour chacun de ces Fonds, la ministre peut-elle préciser le montant des frais de fonctionnement et le nombre de membres du personnel (équivalents temps plein)?

2) Quels contrôles ses services effectuent-ils pour s'assurer que ces Fonds font un bon usage des moyens qui leur sont octroyés et remplissent bien leurs différentes obligations légales? Ces contrôles sont-ils suffisants?

3) Tous les Fonds ont-ils déposé leurs comptes annuels dans les délais? Si non, quels Fonds étaient en défaut et pourquoi?

4) La ministre peut-elle indiquer le montant total annuel des moyens alloués à ces Fonds? Dans la négative, pour quelles raisons?

5) Comment évalue-t-elle le fonctionnement de ces Fonds? Leur fonctionnement ne pourrait-il être plus efficace? La ministre peut-elle détailler sa réponse?

 

Ons land kent een hele rits aan sociale fondsen. Zo is er het Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten, het Sociaal Fonds voor bestaanszekerheid nr. 201, het Sociaal Fonds voor de schoonmaakbedrijven, het Sociaal Fonds voor de metaalhandel, het Waarborg en Sociaal Fonds voor de Horeca, het Sociaal Fonds nr. 132, het Sociaal Fonds nr. 119, enz.

Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen, die op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door middel van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), om met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen, en die autonoom en paritair beheerd worden door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen, enz.) moeten worden vastgelegd in CAO's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard.

Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid kunnen deze fondsen als doel hebben:

– het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen;

– het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren;

– het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.

Naast de drie voormelde taken moet ook rekening gehouden worden met andere taken die de fondsen op zich kunnen nemen in toepassing van bijzondere regelgeving.

De voordelen die door deze sectorale fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector.

De financiering van de fondsen voor bestaanszekerheid gebeurt door bijdragen, te betalen door de werkgevers die vallen onder de statuten van het fonds. De inning van de bijdragen kan rechtstreeks gebeuren door het fonds zelf of via de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

Deze fondsen bestaan uit een secretariaat en een raad van beheer met een vertegenwoordiging van de werkgevers- en de werknemersorganisaties.

Er bestaan meer dan honderdtachtig fondsen voor bestaanszekerheid, inbegrepen de sociale Maribel fondsen voor de private non-profit sector die overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid moeten opgericht worden.

Deze vraag betreft een transversale aangelegenheid met de Gewesten. Zo zijn het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest bevoegd voor economie en werkgelegenheid. De CAO's worden echter op federaal niveau vastgelegd alsook de regels wat betreft de fondsen voor bestaanszekerheid.

Graag had ik de geachte minister volgende vragen voorgelegd:

1) Hoeveel fondsen voor bestaanszekerheid werden er opgericht? Kan zij per fonds meedelen welke werkingskosten worden aangerekend en hoeveel personeelsleden elk fonds telt (voltijdse equivalenten)?

2) Welke controle door zijn diensten worden uitgevoerd op de goede besteding van de aan hen toegekende middelen en het naleven van de verschillende wettelijke verplichtingen? Volstaan deze?

3) Hebben alle fondsen tijdig hun jaarrekeningen neergelegd? Zo neen, welke niet en waarom?

4) Kan zij meedelen hoeveel middelen er op jaarbasis in het totaal aan deze fondsen wordt toegekend? Zo neen, waarom niet?

5) Hoe schat zij de werking van deze fondsen in? Kan dit niet efficiënter? Kan dit uitvoerig worden toegelicht?

 
Réponse reçue le 3 mars 2020 : Antwoord ontvangen op 3 maart 2020 :

1) Il existe 187 fonds de sécurité d’existence. Une liste de ces fonds peut être consultée sur le site web du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale. (https://www.emploi.belgique.be/fr/themes/concertation-sociale/fonds-de-securite-dexistence/liste-des-fonds-de-securite-dexistence)

L’arrêté royal du 15 janvier 1999 relatif à la comptabilité et au comptes annuels des fonds de sécurité d’existence a élaboré un système comptable propre aux fonds de sécurité d’existence, qui tient compte des besoins et caractéristiques spécifiques de ces fonds.

La rubrique « IV. Charges de fonctionnement » du schéma des comptes annuels comporte les sous-rubriques suivantes :

A. Rémunérations, charges sociales et pensions

B. Services et biens divers

C. Amortissements et réductions de valeur sur immobilisations corporelles et incorporelles

D. Provisions pour risques et charges

E. Autres charges de fonctionnement

L’arrêté royal prévoit aussi que le commentaire des comptes annuels doit comprendre des renseignements sur l'effectif moyen du personnel calculé en équivalents temps plein.

La Direction générale Relations collectives de travail du SPF Emploi, Travail et Concertation sociale peut, sur base de la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l’administration, et sur demande écrite, autoriser la consultation des rapports annuels, des comptes annuels et du rapport du réviseur/expert-comptable.

2) Les fonds de sécurité d’existence sont gérées de façon autonome et paritaire par les représentants des employeurs et des travailleurs. L'organe de gestion du fonds est responsable du respect des obligations légales et des statuts.

Le ministre fédéral de l’Emploi peut intervenir en cas de déséquilibre financier d’un fonds. Le ministre et son administration ne sont pas compétents pour vérifier le respect des obligations comptables des fonds de sécurité d’existence. La loi du 7 janvier 1958 concernant les fonds de sécurité d’existence a assigné cette mission au réviseur ou à l’expert-comptable.

3) Pour l'exercice 2018, (déjà) 92% des fonds de sécurité d’existence ont déposé leurs comptes annuels (le retard est dû aux changements organisationnels et administratifs, par exemple, un nouveau directeur ou un autre réviseur du fonds).

4) Les fonds sont financés principalement par des moyens privés, à savoir les cotisations patronales qui sont fixées de façon autonome dans une convention collective de travail à rendre obligatoire. Il importe de retenir que les fonds de sécurité d’existence ne sont (en principe) pas financés à l’aide de moyens de la communauté. La perception des cotisations patronales peut se faire par le fonds lui-même ou via l’Office national de sécurité sociale qui est alors indemnisé pour ce service.

Selon les informations de l'Office national de sécurité sociale, les montants suivants ont été versés aux fonds de sécurité d’existence :

–  1 667 907 924,98 euros pour 2016

–  1 719 504 673,82 euros pour 2017

–  1 808 638 529,35 euros pour 2018

5) Les aspects les plus importants relatifs au fonctionnement des fonds de sécurité d’existence (institution, détermination des statuts, modification des statuts, fixation des avantages et des cotisations patronales, etc.) doivent être fixés dans des CCT rendues obligatoires par le Roi.

En principe, l’autorité publique n’est pas associée au fonctionnement, à la gestion et au financement de ces fonds.

Le Conseil national du travail est d’avis que les fonds de sécurité d’existence ne peuvent pas être considérés comme des services publics sociaux. Selon lui, ce sont des initiatives purement privées. Le législateur n’a en effet pas institué les fonds lui-même comme c’est le cas pour les institutions publiques de sécurité sociale (ONSS, ONEM, INAMI, etc.), mais s’est limité à créer un cadre légal pour ces fonds, cadre au sein duquel ces fonds peuvent organiser leurs activités.

En effet, la réglementation sur les fonds de sécurité d’existence est caractérisée par la gestion autonome et paritaire des fonds de sécurité d’existence par les partenaires sociaux eux-mêmes et par l’intervention limitée de l'État. Un fonds de sécurité d’existence est une personne morale privée autonome, comparable à n’importe quel employeur ou institution privée.

Notre point de vue est que les fonds de sécurité d’existence jouent un rôle important au niveau des secteurs. Ils ont une plus-value en ce qui concerne les avantages sociaux, le formation et la sécurité et la santé des travailleurs.

1) Er bestaan 187 fondsen voor bestaanszekerheid. Een lijst van deze fondsen kan geraadpleegd worden op de website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (https://www.werk.belgie.be/nl/themas/sociaal-overleg/fondsen-voor-bestaanszekerheid/lijst-van-de-fondsen-voor-bestaanszekerheid)

Het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de fondsen voor bestaanszekerheid heeft een geëigend boekhoudkundig stelsel voor de fondsen voor bestaanszekerheid uitgewerkt, dat rekening houdt met de specifieke noden en kenmerken van deze fondsen.

De rubriek “IV. Werkingskosten” van het schema van de jaarrekening bestaat uit volgende onderrubrieken:

A. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen

B. Diensten en diverse goederen

C. Afschrijvingen en waardeverminderingen op immateriële en materiele vaste activa

D. Voorzieningen voor risico’s en kosten

E. Andere werkingskosten

Het koninklijk besluit voorziet ook dat de toelichting bij de jaarrekening gegevens moet bevatten over het gemiddeld personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten.

De Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, kan op grond van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, en op schriftelijke vraag, inzage verlenen in de jaarverslagen, jaarrekeningen en verslagen van de revisor/accountant.

2) De fondsen voor bestaanszekerheid worden autonoom en paritair beheerd door de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemers. Het beheersorgaan van het fonds is verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke verplichtingen en van de statuten.

De federale minister van Werk kan tussenkomen bij verstoring van het financieel evenwicht van een fonds. De minister en zijn administratie hebben geen bevoegdheid om het naleven van de boekhoudkundige verplichtingen van de fondsen voor bestaanszekerheid te onderzoeken. Die taak heeft de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid opgedragen aan de revisor of accountant.

3) Voor boekjaar 2018 heeft (reeds) 92% van de fondsen voor bestaanszekerheid hun jaarrekeningen neergelegd (de achterstand is te wijten aan organisatorisch-administratieve wijzigingen zoals bv. een nieuwe directeur of een andere revisor bij het fonds).

4) De fondsen worden (hoofdzakelijk) gefinancierd met privé-gelden, namelijk met werkgeversbijdragen die autonoom worden afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren collectieve arbeidsovereenkomst. De inning van de werkgeversbijdragen kan door het fonds zelf gebeuren of via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die dan vergoed wordt voor deze dienstverlening.

Volgens informatie van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid heeft zij in totaal volgende bedragen doorgestort aan de fondsen voor bestaanszekerheid:

–  1 667 907 924,98 euro voor 2016

–  1 719 504 673,82 euro voor 2017

–  1 808 638 529,35 euro voor 2018

5) De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen, enz.) moeten worden vastgelegd in cao's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard.

In beginsel is de overheid niet betrokken bij de werking, het beheer en de financiering van deze fondsen.

De Nationale Arbeidsraad is van oordeel dat de fondsen voor bestaanszekerheid niet als sociale openbare diensten mogen beschouwd worden. Zij zijn, volgens hem, louter privaatrechtelijke initiatieven. De wetgever heeft de fondsen immers niet zelf opgericht, zoals dit het geval is met de openbare instellingen van sociale zekerheid (RSZ, RVA, RIZIV, enz.), maar heeft er zich toe beperkt voor deze fondsen een wettelijk kader te creëren, waarbinnen zij hun activiteiten kunnen organiseren.

De regelgeving over de fondsen voor bestaanszekerheid wordt inderdaad gekenmerkt door het autonome en paritair beheer van de fondsen voor bestaanszekerheid door de sociale partners zelf en de beperkte staatstussenkomst. Een fonds voor bestaanszekerheid is een autonome private rechtspersoon, vergelijkbaar met om het even welke private werkgever of instelling.

Wij zijn van oordeel dat de fondsen een belangrijke rol spelen in de sectoren en dat zij een meerwaarde hebben op gebied van sociale voordelen, opleiding, veiligheid en gezondheid van werknemers.