SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2014-2015 Zitting 2014-2015
________________
29 juillet 2015 29 juli 2015
________________
Question écrite n° 6-704 Schriftelijke vraag nr. 6-704

de François Desquesnes (cdH)

van François Desquesnes (cdH)

au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Economie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel
________________
Régie du travail pénitentiaire (RTP) - Entreprises de travail adapté (ETA) - Produits - Prix - Vente à perte - Conformité à la réglementation - Contrôles - Concurrence régulée - Nouveau cadre réglementaire Regie van de Gevangenisarbeid (RGA) - Maatwerkbedrijven (MWB) - Producten - Prijs - Verkoop met verlies - Overeenstemming met de reglementering - Controles - Gereguleerde concurrentie - Nieuw wettelijk kader 
________________
établissement pénitentiaire
travail du détenu
handicapé mental
restriction à la concurrence
strafgevangenis
gedetineerdenwerk
geestelijk gehandicapte
concurrentiebeperking
________ ________
29/7/2015Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 27/8/2015)
21/10/2015Antwoord
29/7/2015Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 27/8/2015)
21/10/2015Antwoord
________ ________
Question n° 6-704 du 29 juillet 2015 : (Question posée en français) Vraag nr. 6-704 d.d. 29 juli 2015 : (Vraag gesteld in het Frans)

Cette question porte sur le prix des produits issus de la Régie du travail pénitentiaire (RTP) sous la tutelle du service public fédéral (SPF) Justice et des entreprises de travail adapté (ETA) sous la tutelle des entités fédérées.

La RTP organise pour les détenus la possibilité de travailler dans des ateliers ouverts au sein des établissements pénitentiaires. Ce sont des travaux simples que n'effectuent pas d'autres entreprises hormis les ETA. En effet, celles-ci réalisent des produits assez similaires et emploient sous contrat de travail des personnes porteuses d'un handicap.

Le travail réalisé par les établissements pénitentiaires qui occupent les détenus est facturé à des prix bien inférieurs aux prix du marché. J'ai d'ailleurs interrogé le ministre de la Justice pour avoir une indication concernant le prix facturé au client, mais également le montant perçu par le détenu (cf. question écrite n° 6-633).

Il est bien entendu primordial que ces emplois soient conservés. C'est en effet fondamental pour permettre d'orienter les détenus vers un projet positif de réinsertion dans la société.

Cependant, je partage l'idée qu'un travail mis sur le marché économique des biens et des services ne peut pas se faire à des conditions de prix et de qualité sensiblement inférieures à ce qui est proposé par les autres acteurs économiques.

1) Les prix pratiqués par les établissements pénitentiaires sont-ils conformes à la législation prévoyant l'interdiction de vente à perte ? Des contrôles sont-ils réalisés ?

2) Un accord avait été conclu en 2011 entre les RTP et les ETA mais il a été dénoncé à l'Autorité de la concurrence. Comme ces entreprises bénéficient d'un statut particulier du fait des missions sociales qu'elles réalisent, pourrait-on envisager de trouver un nouveau cadre permettant une concurrence régulée et compatible avec la réalisation des objectifs sociaux des ETA et de la RTP, par exemple par un accord de coopération qui aurait force de loi vis-à-vis de l'Autorité de la concurrence ?

 

Deze vraag heeft betrekking op de prijs van de producten die afkomstig zijn van de Regie van de Gevangenisarbeid (RGA), onder toezicht van de federale overheidsdienst (FOD) Justitie, en van de maatwerkbedrijven (MWB), onder toezicht van de deelgebieden.

De RGA biedt de gevangenen de mogelijkheid om te werken in open werkplaatsen binnen de strafinrichtingen. Het gaat om eenvoudig werk, dat niet door andere bedrijven wordt verricht, behalve door maatwerkbedrijven. Die maken immers ongeveer gelijkaardige producten en stellen personen met een handicap te werk onder een arbeidsovereenkomst.

Voor het werk dat in strafinrichtingen wordt verricht door de gevangenen worden veel lagere prijzen aangerekend dan de marktprijs. Ik heb de minister van Justitie overigens een vraag gesteld om een aanwijzing te hebben over de prijs die aan de klant wordt aangerekend, maar ook over het bedrag dat de gedetineerde krijgt (cf. schriftelijke vraag nr. 6-633).

Het is uiteraard uiterst belangrijk dat die arbeidsplaatsen behouden blijven. Dat is immers essentieel om de gevangenen naar een positief resocialisatieproject te leiden.

Toch ben ik het eens met de idee dat een werk dat op de goederen- en dienstenmarkt wordt gebracht, niet verricht kan worden voor een aanzienlijk lagere prijs en met een lagere kwaliteit dan wat aangeboden wordt door de andere economische actoren.

1) Zijn de prijzen die door de strafinrichtingen worden gehanteerd in overeenstemming met de wetgeving die een verbod oplegt voor de verkoop met verlies? Worden er controles uitgevoerd?

2) In 2011 werd een overeenkomst gesloten tussen de RGA en de MWB, (vroeger beschutte werkplaatsen) maar ze werd opgezegd door de Mededingingsautoriteit. Deze bedrijven hebben een bijzonder statuut vanwege de sociale opdrachten die ze vervullen. Zou daarom niet overwogen kunnen worden om een nieuw kader uit te werken dat een gereguleerde concurrentie mogelijk maakt, in overeenstemming met de verwezenlijking van de sociale doelstellingen van de MWB en de RGA, bijvoorbeeld door een samenwerkingsovereenkomst die rechtsgeldigheid zou hebben ten opzichte van de Mededingingsautoriteit?

 
Réponse reçue le 21 octobre 2015 : Antwoord ontvangen op 21 oktober 2015 :

1) L’interdiction de vente à perte, reprise dans le livre VI du Code de droit économique, s’applique aux vendeurs. L’interdiction ne vise que l’offre en vente ou la vente de biens au sens du Code de droit économique et non la production de biens.

En effet, pour déterminer si une vente est considérée comme une vente à perte, la loi prend comme point de départ le prix auquel l'entreprise a acheté le bien ou le prix que l’entreprise devrait payer lors du réapprovisionnement. Dans le cadre du travail pénitentiaire, les biens sont fabriqués par des détenus. C’est donc l’administration pénitentiaire qui est producteur de biens. Comme elle ne dispose pas d’un prix d’achat ou de réapprovisionnement, l’interdiction de vendre à perte ne lui est pas applicable.

2) L’accord dénoncé à l’Autorité de la concurrence en juillet 2012 était une convention de collaboration du 3 mai 2011 conclue entre la Régie du travail pénitentiaire et les trois fédérations régionales des entreprises de travail adapté. Cette convention avait pour objet des services exécutés au sein d’ateliers pénitentiaires et d’ateliers protégés.

L'Autorité de la concurrence a constaté aussi bien dans sa décision liée à des mesures provisoires (n° 2013-V/M-07 du 5 mars 2013) que dans sa décision de classement (n° ABC-2015-P/K-06-AUD du 18 mars 2015) au sujet de cette affaire que les trois fédérations avaient mis fin unilatéralement à cette convention en janvier et février 2013. C’est la raison pour laquelle les mesures provisoires ont été rejetées et l’affaire a été in fine classée. L'autorité a précisé dans sa seconde décision qu’« il ne pouvait être déduit que des accords de ce type pourraient être reconduits à l’avenir sans que l’Autorité belge de la concurrence n’estime nécessaire d’analyser leur violation potentielle du droit de la concurrence belge et européen ».

Par conséquent, tout nouvel accord ou cadre entre la Régie du travail pénitentiaire et les entreprises de travail adapté ayant pour objet certaines conditions liées à la concurrence devrait être soumis à l’Autorité belge de la concurrence qui est exclusivement compétente pour se prononcer sur sa légalité au regard des règles de concurrence.

1) Het verbod op verkoop met verlies, opgenomen in boek VI van het Wetboek van economisch recht, is van toepassing op verkopers. Het verbod is enkel van toepassing op het te koop aanbieden of verkopen van goederen in de zin van het Wetboek van economisch recht en niet op de vervaardiging van goederen.

Om te bepalen of er verkoop met verlies is, neemt de wet immers als uitgangspunt de prijs waartegen een onderneming het goed heeft gekocht of de prijs die de onderneming zou moeten betalen bij herbevoorrading. In het kader van de gevangenisarbeid worden de goederen vervaardigd door gedetineerden. De gevangenisdirectie is dus de producent van de goederen. Vermits ze niet beschikt over een aankoop- of herbevoorradingsprijs, geldt het verbod op verkoop met verlies niet voor haar.

2) Het in juli 2012 bij de Mededingingsautoriteit aangemelde akkoord was een samenwerkingsovereenkomst van 3 mei 2011 die was gesloten tussen de Regie van de gevangenisarbeid en de drie regionale federaties van ondernemingen voor beschutte tewerkstelling. Die overeenkomst had tot voorwerp diensten uitgevoerd binnen gevangenisateliers en beschermde werkplaatsen.

De Mededingingsautoriteit constateerde zowel in haar beslissing inzake voorlopige maatregelen (nr. 2013-V/M-07 van 5 maart 2013) als in haar seponeringsbeslissing (nr. ABC-2015-P/K-06-AUD van 18 maart 2015) in verband met deze zaak dat de drie federaties eenzijdig deze overeenkomst hebben beëindigd in januari en februari 2013. Daarom werden de voorlopige maatregelen verworpen en werd de zaak in fine geseponeerd. De Autoriteit preciseerde in haar tweede beslissing dat daaruit niet kon worden afgeleid, dat dergelijk soort akkoorden in de toekomst verlengd zouden kunnen worden zonder dat de Belgische Mededingingsautoriteit het nodig zou oordelen hun mogelijke tegenspraak met het Belgische en Europese mededingingsrecht te analyseren.

Bijgevolg zou elk nieuw (kader)akkoord tussen de Regie van de gevangenisarbeid en de ondernemingen voor beschutte tewerkstelling waarin bepaalde voorwaarden aan bod komen die mededingingsgebonden zijn, moeten worden voorgelegd aan de Belgische Mededingingsautoriteit, die uitsluitend bevoegd is om uitspraak te doen over de wettigheid ervan ten opzichte van de mededingingsregels.