SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
2 octobre 2013 2 oktober 2013
________________
Question écrite n° 5-9970 Schriftelijke vraag nr. 5-9970

de Guido De Padt (Open Vld)

van Guido De Padt (Open Vld)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen
________________
Service 100 - Corps de pompiers - Courses inutiles - Facturation de la course - Redevance communale Dienst 100 - Brandweerkorpsen - Nutteloze ritten - Facturatie van de rit - Gemeentelijke retributie 
________________
premiers secours
lutte anti-incendie
médecine d'urgence
coût de la santé
finances locales
facturation
transport de malades
statistique officielle
répartition géographique
eerste hulp
brandbestrijding
geneeskundige noodhulp
kosten voor gezondheidszorg
lokale financiën
facturering
ziekentransport
officiële statistiek
geografische spreiding
________ ________
2/10/2013Verzending vraag
28/4/2014Einde zittingsperiode
2/10/2013Verzending vraag
28/4/2014Einde zittingsperiode
________ ________
Question n° 5-9970 du 2 octobre 2013 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-9970 d.d. 2 oktober 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les corps de pompiers de nombreuses villes et communes sont actuellement chargés de l'aide médicale urgente, ce qui implique dans de nombreux cas, notamment les pathologies susceptibles d'entraîner la mort, une collaboration avec les services mobiles d'urgence des hôpitaux.

Le financement de ces interventions et services médicaux est à la charge (du moins actuellement) des autorités locales dont les corps de pompiers dépendent, alors que, dans de nombreux cas, ces services concernent des citoyens qui habitent à l'extérieur de la zone du corps de pompiers qui assure le Service 100.

Les revenus générés par le transport de malades couvrent en réalité à peine un cinquième des coûts (à Grammont, les revenus s'élèvent à environ 100 000 euros et les coûts à plus de 500 000 euros par an). On peut se demander si les communes qui n'assurent pas ce service ne devraient pas être partiellement responsabilisées et intervenir dans le coût des interventions qui concernent leurs propres habitants.

La réglementation des « courses inutiles » soulève aussi des questions.

Lorsqu'un ambulance est appelée et se rend sur le lieu de l'intervention, il arrive qu'une personne décède sur place après que des soins lui aient été administrés, entre autres à l'aide d'un défibrillateur automatique. On ne sait pas si, dans ce cas, la course en ambulance peut être facturée. Par ailleurs, lorsque l'assistance d'une ambulance a été requise, il est anormal de ne pas pouvoir facturer le coût s'il n'y a pas eu de transport. C'est dû au fait que les conditions dans lesquelles de telles courses sans transport devraient être payées n'ont pas encore été définies dans un arrêté royal en exécution de l'article 3ter (voir texte ci-dessous) de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale.

(« Art. 3ter Le Roi fixe les modalités et conditions dans lesquelles les courses sans transport des services ambulanciers sont payées. Par course sans transport, il faut entendre le déplacement d'une ambulance, effectué en vertu de l'article 5 de la présente loi, vers l'endroit où se trouve la victime ou le patient et, qui n'a cependant pas donné lieu au transport visé par la disposition précitée. »)

J'aimerais obtenir une réponse aux questions suivantes.

1) Quel est le nombre de corps de pompiers dans notre pays (avec une ventilation en fonction de la Région où ils sont situés) ? Combien d'entre eux exploitent-ils un Service 100 ? Quel est le nombre d'ambulances assurées par corps de pompiers ?

2) Combien de pompiers (avec une répartition selon qu'il s'agit de personnel professionnel ou volontaire d'une part, de personnel opérationnel ou non opérationnel d'autre part) sont-ils engagés à cet effet (avec une ventilation en fonction de la Région où les prestations sont fournies) ?

3) À combien se sont élevées les pertes subies par les Services 100 précités en 2011 et 2012 ? Quel est le rapport entre ces pertes et les revenus (avec une ventilation en fonction de la Région où ils se situent) ?

4) Au-delà des forfaits légaux (arrêté royal du 7 avril 1995 déterminant le tarif applicable au transport en ambulance) que l'on peut facturer par course et qui sont largement insuffisants pour couvrir les coûts des prestations, les villes et les communes peuvent-elles imposer une redevance communale par course afin de limiter les pertes ? La ministre envisage-t-elle de répercuter les coûts exposés par les villes et les communes pour des personnes qui n'habitent pas sur leur territoire vers les communes où ces personnes habitent, et ce afin de couvrir les coûts et de pouvoir optimaliser les services ?

5) Lorsque l'on fait appel à une ambulance et que celle-ci se rend sur le lieu de l'intervention, il arrive qu'une personne décède sur place après que des soins lui aient été administrés, entre autres à l'aide d'un défibrillateur automatique. On ne sait toujours pas si, dans ce cas, la course en ambulance peut être facturée. Quelle est la position de la ministre ?

6) Pourquoi a-t-il fallu attendre quasi 50 ans une mesure d'exécution de l'article 3ter précité de la loi du 8 juillet 1964 et quand sera-t-elle prise ?

7) Depuis l'introduction de l'Automatic Vehicle Location qui permet d'envoyer le moyen médical le plus rapide vers le patient, certains services interviennent davantage à l'extérieur du territoire de la commune ou de la ville. Cela a pour conséquence que la commune ou la ville en question (qui supporte les coûts du Service 100) se retrouve durant une plus longue période sans moyens médicaux et que les patients transportés doivent souvent payer une redevance très élevée (distance entre le lieu de départ et le patient, distance entre le patient et l'institution, distance entre l'institution et le poste fixe) alors que le patient n'y est pour rien. En retirant les moyens à une région, les habitants de celle-ci doivent attendre plus longtemps une assistance médicale. La ministre en est-elle consciente ?

 

De brandweerkorpsen van vele steden en gemeenten staan momenteel in voor de dringende medische hulpverlening. In vele gevallen, bij levensbedreigende pathologie, is er een samenwerking met de Mobiele Urgentie Groepen van ziekenhuizen.

De financiering van deze medische dienstverlening en interventies valt (momenteel althans) ten laste van de lokale overheden, waaronder de brandweerkorpsen ressorteren, terwijl die dienstverlening in vele gevallen ook betrekking heeft op burgers die niet woonachtig zijn op het grondgebied van het brandweerkorps dat instaat voor de Dienst 100.

De inkomsten uit het ziekenvervoer dekken in realiteit nauwelijks één vijfde van de kosten (in Geraardsbergen gaat het om ca. 100 000 euro baten en meer dan 500 000 euro kosten per jaar). De vraag kan worden gesteld of de gemeenten die niet in een dergelijke dienstverlening voorzien, voor een stuk geresponsabiliseerd moeten worden en dienen tussen te komen in de kosten van de interventies die betrekking hebben op hun eigen inwoners.

Tenslotte is er nog de regeling van de "nutteloze ritten".

Wanneer een ambulance wordt opgeroepen en zich naar de plaats van de interventie begeeft, gebeurt het soms dat een persoon ter plaatse overlijdt nadat hem zorgen zijn toegediend door onder meer een automatische defibrillator. Het is niet duidelijk of men in dat geval de ambulancerit kan aanrekenen of niet. Anderzijds is het niet billijk dat de kosten niet kunnen worden aangerekend wanneer de bijstand ambulancedienst werd gevorderd, maar er geen vervoer diende te gebeuren. Dit is te wijten aan het feit dat de voorwaarden waaronder dergelijke ritten zonder vervoer betaald zouden moeten worden, nog niet in een Koninklijk Besluit ter uitvoering van artikel 3ter (zie de volledige tekst hierna) van de wet van 8 juli 1964 betreffende de geneeskundige hulpverlening werden vastgelegd.

("Art. 3ter De Koning stelt de nadere regelen en voorwaarden vast waaronder de ritten zonder vervoer van de ambulancediensten worden betaald. Onder rit zonder vervoer dient te worden verstaan de verplaatsing van een ambulancewagen, uitgevoerd krachtens artikel 5 van deze wet, naar de plaats waar het slachtoffer of de zieke zich bevindt en die echter geen aanleiding heeft gegeven tot het vervoer bedoeld in de voormelde beschikking.")

Graag had ik van de minister het volgende vernomen.

1) Hoeveel brandweerkorpsen (opgesplitst in functie van het Gewest waar ze gelegen zijn) bestaan er in ons land? Hoeveel daarvan baten een "Dienst 100" uit? Hoeveel ziekenwagens worden verzekerd per korps?

2) Hoeveel brandweerleden (opgesplitst naargelang het om beroepspersoneel of vrijwilligers gaat enerzijds, en of het gaat over operationeel of niet-operationeel personeel anderzijds) worden daarvoor ingezet (opgesplitst in functie van het gewest waar de prestaties worden geleverd)?

3) Hoeveel verliezen leden voormelde "Diensten 100" in 2011 en 2012? Hoe verhouden deze verliezen zich tegenover de inkomsten (opgesplitst in functie van het Gewest waar ze gelegen zijn)?

4) Kunnen de steden en gemeenten, naast de wettelijke forfaits (Koninklijk Besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen) die men per rit kan aanrekenen en die dus hoegenaamd niet volstaan om de kosten van de prestaties te dekken, een gemeentelijke retributie opleggen per rit om aldus de zware verliezen te beperken? Overweegt de minister de kosten die steden en gemeenten maken voor interventies ten bate van niet-inwoners, te laten omslaan naar de gemeenten van de woonplaats van deze laatste? Dit om de kosten te dekken en de dienstverlening te kunnen optimaliseren?

5) Wanneer een ambulance wordt opgeroepen en zich naar de plaats van de interventie begeeft, gebeurt het soms dat een persoon ter plaatse overlijdt nadat hem zorgen zijn toegediend door onder meer een automatische defibrillator. Er bestaat onduidelijkheid of men in dat geval de ambulancerit kan aanrekenen of niet. Wat is het standpunt van de minister?

6) Waarom heeft het bijna 50 jaar geduurd vooraleer uitvoering werd gegeven aan bovenvermeld artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964? Tegen wanneer mogen we dit verwachten?

7) Sedert de invoering van Automatic Vehicle Location, waarbij het snelste medische middel naar de patiënt wordt uitgestuurd, gebeuren door bepaalde diensten meer interventies buiten het grondgebied van de gemeente of stad. Dit heeft als gevolg dat de eigen gemeente of stad (die de kosten draagt van de Dienst 100) gedurende een langere periode zonder medische middelen zit en dat de vervoerde patiënten soms een zeer hoge retributie (afstand vertrekplaats tot patiënt, afstand patiënt tot instelling, afstand instelling vaste standplaats) dienen te betalen, terwijl de patiënt hier geen schuld in heeft. Door middelen uit de eigen regio te onttrekken, ervaren de bewoners van die eigen regio een langere wachttijd voor medische hulp. Heeft de minister hier zicht op?