SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
17 février 2012 17 februari 2012
________________
Question écrite n° 5-5668 Schriftelijke vraag nr. 5-5668

de Christie Morreale (PS)

van Christie Morreale (PS)

à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des Chances

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen
________________
Maison passive - Incendie - Risques pour les services d'intervention - Étude scientifique menée en 2009 - Résultats - Étude complémentaire éventuelle Passiefhuis - Brand - Risico's voor de hulpdiensten - Wetenschappelijke studie van 2009 - Resultaten - Eventuele bijkomende studie 
________________
isolation thermique
incendie
lutte anti-incendie
équipement du bâtiment
isolation de bâtiment
thermische isolatie
brand
brandbestrijding
technische voorzieningen van gebouwen
isolatie van gebouwen
________ ________
17/2/2012Verzending vraag
28/3/2012Antwoord
17/2/2012Verzending vraag
28/3/2012Antwoord
________ ________
Question n° 5-5668 du 17 février 2012 : (Question posée en français) Vraag nr. 5-5668 d.d. 17 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

En Belgique, le paysage immobilier évolue globalement vers une plus grande étanchéité à l'air et une plus grande isolation thermique. La maison passive en est un excellent exemple. Si ces dernières présentent de nombreux bienfaits au niveau environnemental et énergétique, des problèmes se posent néanmoins en matière de sécurité incendie.

Certes, on dénombre proportionnellement peu de maisons passives en Belgique (environ deux cents à ce jour). La probabilité d'occurrence d'un incendie dans un bâtiment passif est dès lors très faible. Si ceci constitue un élément positif, les pompiers restent dans l'expectative quant aux dangers auxquels ils risquent d'être confrontés en cas d'intervention dans de tels bâtiments.

Le Service public fédéral (SPF) Intérieur a demandé, en 2009, la réalisation d'une étude scientifique sur les risques liés aux incendies dans les maisons passives. Celle-ci conclut que le développement d'un incendie dans une maison passive diffère de celui d'un incendie dans un bâtiment traditionnel, la fumée et la chaleur dégagées s'accumulant plus vite dans une maison passive.

Suite à cette étude, une série de recommandations ont été faites, concernant notamment la nécessité d'installer un détecteur de fumée par pièce ou de prévoir un plan d'évacuation, y compris dans les étages, dès la conception du projet. L'étude reste cependant parcellaire. Elle n'aborde en effet pas la question de l'impact qu'un incendie dans une maison passive peut avoir sur la sécurité des services d'incendie. Les services d'intervention sont donc toujours dépourvus d'instructions particulières à ce sujet.

L'honorable ministre pourrait-elle me dire si des recherches complémentaires se poursuivent actuellement ? Dans l'affirmative, sur quels aspects celles-ci s'attardent-t-elles ? Prévoit-on la prise de mesures visant la protection des services d'intervention ?

 

In België is er een voortdurende vooruitgang merkbaarop het vlak van luchtdichting en thermische isolatie van woningen. Het passiefhuis is daarvan een uitstekend voorbeeld. Passiefhuizen bieden talrijke milieu- en energievoordelen, maar ze doen toch wel brandveiligheidsproblemen rijzen.

Verhoudingsgewijs zijn er weliswaar weinig passiefhuizen in België (momenteel ongeveer tweehonderd). Bijgevolg is het weinig waarschijnlijk dat er brand uitbreekt in een passiefhuis. Op zich is dat positief, maar de brandweer neemt een afwachtende houding aan tegenover de gevaren die ze loopt, wanneer ze in zulke gebouwen moet interveniëren.

De FOD Binnenlandse Zaken heeft in 2009 een wetenschappelijke studie over het brandgevaar in passiefhuizen laten uitvoeren. Volgens de studie verschilt een brand in een passiefhuis van die in een traditioneel gebouw, omdat in een passiefhuis de rook en warmte sneller toenemen.

Ingevolge de studie zijn er een reeks aanbevelingen gedaan betreffende de noodzaak om per kamer een branddetector te installeren en om van bij de ontwerpfase in een evacuatieplan voor elke verdieping te voorzien. Het is echter een onvolledige studie. Zo worden de gevolgen inzake veiligheid voor de hulpdiensten van een brand in een passiefwoning niet behandeld. De hulpdiensten blijven dus verstoken van bijzondere richtlijnen ter zake.

Zou de minister kunnen meedelen of er momenteel bijkomend onderzoek wordt verricht? Zo ja, op welke aspecten? Zullen er maatregelen worden genomen om de hulpdiensten te beschermen?

 
Réponse reçue le 28 mars 2012 : Antwoord ontvangen op 28 maart 2012 :

L’étude scientifique PHI? Passive House and fire = Inferno? — menée par l’Université de Mons et l’ISSeP et terminée en 2011— s’est principalement penchée sur les différences existant entre une habitation traditionnelle et une habitation passive dans la phase initiale du déroulement d’un incendie. L’étude a livré de précieuses conclusions pour la sécurité incendie des habitants durant les dix premières minutes de l’incendie.

L’étude a également amorcé l’examen de la problématique d’une plus grande étanchéité à l’air des maisons passives par rapport à l’intervention des pompiers. Le manque d’arrivée d’air dans l’habitation fait que l’incendie ne se développe pas totalement et s’éteint même en grande partie. Le feu couvant continue toutefois de produire des gaz de pyrolyse qui n’ont pas encore brûlé. Lorsque les pompiers ouvrent une porte ou cassent une fenêtre après dix minutes par exemple, l’air peut pénétrer à l’intérieur et provoquer un développement explosif de l’incendie, phénomène appelé ‘backdraft’.

En raison d’un manque de données expérimentales sur les incendies sous-ventilés, plusieurs suppositions ont été faites dans l’étude scientifique concernant le foyer d’incendie et la production de gaz de pyrolyse non brûlés afin de pouvoir faire une première estimation du risque de backdraft. Ces suppositions sont – comme bien souvent lorsque la sécurité est menacée – plutôt conservatives.

Par le biais d’une étude complémentaire, le Service public fédéral (SPF) Intérieur souhaite, dans un premier volet, étudier de manière plus détaillée la façon dont un incendie se développe dans des espaces bien isolés et étanches à l’air, comparables à ceux que l’on trouve dans des habitations basse énergie. Sur la base des résultats de ce premier volet, les chercheurs examineront, dans un deuxième volet, comment l’incendie poursuit son développement à la suite de l’intervention des pompiers, après par exemple dix minutes ou plus. Dans ce deuxième volet, la recherche portera donc plus spécifiquement sur le risque d’un éventuel backdraft ou d’autres formes de développement rapide de l’incendie.

Dans le cadre de cette étude complémentaire, un appel a été lancé le 17 mai 2011 en vue d’obtenir des propositions de projet concrètes. L’évaluation des propositions de projet, la sélection ainsi que les autres démarches administratives nécessaires au lancement de l’étude seront prochainement finalisées afin que l’étude complémentaire en question puisse encore être entamée en 2012.

Le but de l’étude est de mieux comprendre le déroulement d’un incendie dans les habitations basse énergie. Il s’agira également d’examiner quelle est la conséquence de l’intervention des pompiers. Je ne veux toutefois pas anticiper sur les résultats de l’étude – qui n’a même pas encore commencé – et je ne peux donc pas encore juger si des mesures supplémentaires seront nécessaires pour assurer la sécurité des pompiers et, le cas échéant, quelles seront ces mesures. J’attends pour ce faire les résultats et les recommandations de l’étude. Le Centre fédéral de Connaissances pour la Sécurité civile ainsi que des représentants des services d’incendie seront en tout cas invités à participer au comité d’accompagnement chargé de mener l’étude à bien.

Het wetenschappelijk onderzoek PHI? Passive House and fire = Inferno? —uitgevoerd door de Université de Mons en ISSeP en afgerond in 2011— heeft vooral onderzocht wat de verschillen zijn tussen een traditionele woning en een passieve woning in het begin van het brandverloop. Het onderzoek heeft waardevolle conclusies opgeleverd voor de brandveiligheid van de bewoners gedurende de eerste tien minuten van de brand.

In het onderzoek is tevens al een aanzet gegeven voor de analyse van de problematiek van een grotere luchtdichtheid van passieve woningen in verband met de interventie van de brandweer. Door het gebrek aan luchttoevoer in de woning komt de brand immers niet volledig tot ontwikkeling en dooft deze zelfs grotendeels uit. De smeulende brand blijft wel nog onverbrande pyrolysegassen produceren. Als de brandweer bijvoorbeeld na tien minuten een deur opent of een raam breekt, kan de lucht toetreden en mogelijk tot een explosieve ontwikkeling van de brand leiden, de zogenaamde ‘backdraft’.

Door een gebrek aan experimentele gegevens over ondergeventileerde branden, zijn in het wetenschappelijk onderzoek verschillende veronderstellingen aangaande de brandhaard en de productie van onverbrande pyrolysegassen gemaakt om een eerste inschatting te kunnen maken van het risico op een backdraft. Deze veronderstellingen zijn —zoals meestal als veiligheid in het gedrang komt— nogal conservatief.

In een vervolgonderzoek wil de Federale Overheidsdienst (FOD) Binnenlandse Zaken in een eerste luik meer in detail onderzoeken hoe een brand zich ontwikkelt in een goed geïsoleerde en sterk luchtdichte ruimte, vergelijkbaar met deze die in lage energiewoningen worden aangetroffen. Op basis van de resultaten van dit eerste luik, zal in een tweede luik onderzocht worden hoe de brand zich verder ontwikkelt als gevolg van de interventie van brandweer na bijvoorbeeld tien minuten of langer. In dit tweede luik zal dus meer specifiek gezocht wordt naar het risico op een mogelijke backdraft of andere vormen van snelle brandontwikkeling.

In het kader van dit vervolgonderzoek is op 17 mei 2011 een oproep gelanceerd naar concrete project-voorstellen. De evaluatie van de projectvoorstellen, selectie en de andere administratieve stappen die nodig zijn alvorens het onderzoek op te starten, zullen binnen afzienbare tijd helemaal afgerond zijn, zodat dit vervolgonderzoek nog in 2012 kan van start gaan.

Het doel van het onderzoek is om een beter inzicht te krijgen in het brandverloop in lage energiewoningen waarbij ook onderzocht wordt wat het gevolg is van de interventie van de brandweer. Ik wil echter niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek —dat zelfs nog niet begonnen is— en kan dus nog niet oordelen of bijkomende maatregelen voor de veiligheid van de brandweer noodzakelijk zijn en welke deze zullen zijn. Daarvoor wacht ik de resultaten en de aanbevelingen van het onderzoek af. In ieder geval zullen ook het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid en vertegenwoordigers van de brandweer uitgenodigd worden om deel uit te maken van het begeleidingscomité dat het onderzoek in juiste banen moet leiden.