SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
28 décembre 2011 28 december 2011
________________
Question écrite n° 5-4500 Schriftelijke vraag nr. 5-4500

de Guido De Padt (Open Vld)

van Guido De Padt (Open Vld)

à la ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
Criminalité - Confiscation des avoirs à l'étranger - Comptes à l'étranger - Projet de loi - Chiffres - Situation Criminaliteit - Confiscatie bezittingen in het buitenland - Buitenlandse rekeningen - Wetsontwerp - Cijfers - Stand van zaken 
________________
criminalité
criminalité organisée
confiscation de biens
mesure nationale d'exécution
criminaliteit
georganiseerde misdaad
verbeurdverklaring van goederen
nationale uitvoeringsmaatregel
________ ________
28/12/2011Verzending vraag
2/5/2012Antwoord
28/12/2011Verzending vraag
2/5/2012Antwoord
________ ________
Question n° 5-4500 du 28 décembre 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-4500 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Dans sa réponse à ma question écrite antérieure n° 5-182, le ministre de l'époque a reconnu que le délai pour la transposition de la décision-cadre européenne relative à l’application de la reconnaissance mutuelle aux décisions de confiscation dans la législation belge est dépassé et que la décision-cadre n'a pas encore été transposée.

Alors qu'en 2008, un avant-projet de loi a été rédigé et qu'il a été modifié un an plus tard sur avis du Conseil d'État, le projet de loi n’a pas pu être déposé en 2010, selon le ministre de l'époque, en raison de la dissolution des Chambres. Il revenait au prochain gouvernement de soumettre rapidement la proposition de loi au parlement. Ce gouvernement est sur pied.

Notre pays perd en effet beaucoup d'argent en laissant l'argent criminel des malfaiteurs à l'étranger. La réglementation actuelle est à l'évidence tellement compliquée que l'on n'y fait quasi pas appel. Il est temps que notre pays transpose la décision-cadre et fasse usage de la possibilité de confisquer les avoirs à l'étranger de criminels sur simple requête.

Les Pays-Bas auraient réussi à rassembler vingt milliards d'euros au moyen de 121 requêtes. De cette manière, on peut éviter que des criminels profitent des frontières ouvertes et mettent leur butin à l'abri à l'étranger, hors d'atteinte de la justice. Il importe de toucher les criminels là où cela fait vraiment mal, à savoir leurs finances.

Le ministre de l'époque a reconnu que la confiscation participe à la fonction dissuasive et rétributive de la peine. Il est bon que les juges fassent le plus large usage possible de cette procédure. S'attaquer systématiquement aux bénéfices des malfaiteurs et des organisations criminelles fait partie d'une répression effective.

Les chiffres sur le nombre de comptes à l'étranger de criminels ayant été concernés par une instruction au cours des cinq dernières années et sur les montants susceptibles d'y avoir été mis à l'abri ne sont pas disponibles. Il n'y a pas davantage d'informations sur le nombre de fois où notre pays a fait usage, au cours de la même période, de la procédure existante ni sur l'argent criminel confisqué de cette manière ?

Dans ce cadre, mes questions sont les suivantes.

1) La ministre dispose-t-elle d'un projet de loi visant à transposer la décision-cadre susmentionnée en droit belge ? Compte-t-elle le cas échéant déposer ce projet le plus rapidement possible ?

2) Estime-t-elle également que notre pays perd beaucoup d'argent en laissant l'argent criminel des malfaiteurs à l'étranger ? Compte-t-elle faire une estimation de ce que la transposition rapporterait éventuellement ?

3) Pense-t-elle également qu'il serait préférable d'éviter que des criminels profitent de l'ouverture des frontières pour mettre leur butin à l'abri à l'étranger, hors d'atteinte de la justice ? Estime-t-elle aussi qu'il importe de toucher les criminels là où cela fait vraiment mal, à savoir leurs finances ? Peut-elle motiver sa réponse ?

4) Pense-t-elle que les juges doivent faire le plus large usage possible de cette procédure et que s'attaquer systématiquement aux bénéfices des malfaiteurs et des organisations criminelles fait partie d'une répression effective ? Souhaite-t-elle, le cas échéant, donner une telle instruction ?

5) Les chiffres sur le nombre de comptes à l'étranger de criminels ayant été concernés par une instruction au cours des cinq dernières années et sur les montants susceptibles d'y avoir été mis à l'abri ne sont-ils toujours pas disponibles ? Ne disposons-nous toujours pas d'informations sur le nombre de fois où notre pays a fait usage, au cours de la même période, de la procédure existante ni sur le montant d'argent criminel confisqué de cette manière ? La ministre n'estime-t-elle pas nécessaire de prendre des mesures à cet effet ?

 

In het antwoord op mijn eerdere schriftelijke vraag n° 5-182 erkende de toenmalige minister dat de termijn voor de omzetting van het Europese kaderbesluit inzake de toepassing van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie in Belgische wetgeving, is overschreden en dat het kaderbesluit nog niet werd omgezet.

Terwijl in 2008 een voorontwerp van wet werd gemaakt dat een jaar later werd gewijzigd op advies van de Raad van State, kon het wetsontwerp in 2010 volgens de toenmalige minister niet ingediend worden door de ontbinding van de Kamers. Het was de taak van de volgende regering om het wetsvoorstel spoedig aan het parlement voor te leggen. Die regering is er.

Ons land loopt namelijk heel veel geld mis door het crimineel geld van misdadigers in het buitenland links te laten liggen. De huidige regelgeving is blijkbaar zo omslachtig dat er bijna geen gebruik wordt van gemaakt. Het wordt tijd dat ons land het kaderbesluit omzet en gebruik maakt van de mogelijkheid om buitenlandse bezittingen van criminelen op eenvoudig verzoek te confisqueren.

In Nederland zouden ze er in zijn geslaagd om met honderd één en twintig verzoeken twintig miljard euro te verzamelen. Op die manier kan worden vermeden dat criminelen van de open grenzen profiteren en hun opbrengsten in het buitenland parkeren waardoor ze uit handen van justitie blijven. Het is belangrijk criminelen te raken waar het echt pijn doet: in hun financiële winsten.

De toenmalige minister erkende dat de verbeurdverklaring bijdraagt tot de afschrikkende en de retributieve functie van de straf. Rechters kunnen inderdaad best zo veel mogelijk gebruik maken van die mogelijkheid. Het systematisch aanvallen van de winsten van misdadigers en criminele organisaties zorgt voor een effectieve repressie.

Cijfergegevens betreffende het aantal buitenlandse rekeningen van criminelen dat de afgelopen vijf jaar betrokken raakten in een gerechtelijk onderzoek en hoeveel geld daar mogelijks op geparkeerd staat zijn niet beschikbaar. Net zomin als informatie over het aantal keer ons land in diezelfde periode gebruik heeft gemaakt van de bestaande procedure en hoeveel criminele opbrengsten op die manier werden geconfisqueerd.

In dit kader een aantal vragen:

1) Beschikt de geachte minister over een wetsontwerp om het vermelde kaderbesluit om te zetten in Belgisch recht? Wil zij dit ontwerp desgevallend zo snel mogelijk indienen?

2) Is zij ook van oordeel dat ons land heel veel geld misloopt door het crimineel geld van misdadigers in het buitenland links te laten liggen? Wil zij een raming maken van de mogelijke opbrengsten van de omzetting?

3) Deelt zij de mening dat best wordt vermeden dat criminelen van de open grenzen profiteren en hun opbrengsten in het buitenland parkeren waardoor ze uit handen van justitie blijven? Vindt zij het ook belangrijk criminelen te raken waar het echt pijn doet: in hun financiële winsten? Kan zij haar antwoord motiveren?

4) Meent zij dat rechters best zo veel mogelijk gebruik maken van deze mogelijkheid en dat het systematisch aanvallen van de winsten van misdadigers en criminele organisaties zorgt voor een effectieve repressie? Wil zij desgevallend een dergelijke instructie geven?

5) Zijn er nog steeds geen cijfergegevens beschikbaar betreffende het aantal buitenlandse rekeningen van criminelen dat de afgelopen vijf jaar betrokken raakten in een gerechtelijk onderzoek en hoeveel geld daar mogelijks op geparkeerd staat? Beschikken we nog steeds niet over informatie over het aantal keer ons land in diezelfde periode gebruik heeft gemaakt van de bestaande procedure en hoeveel criminele opbrengsten op die manier werden geconfisqueerd? Acht de geachte minister het nodig hiervoor de nodige maatregelen te treffen?

 
Réponse reçue le 2 mai 2012 : Antwoord ontvangen op 2 mei 2012 :

1) Le projet de loi modifiant la loi du 5 août 2006 relative à l'application du principe de reconnaissance mutuelle des décisions judiciaires en matière pénale entre les Etats membres de l'Union européenne vise à transposer notamment la décision-cadre 2006/783/JAI du 6 octobre 2006 relative à l'application du principe de reconnaissance mutuelle aux décisions de confiscation. Le 4 octobre 2011, la Commission de la Justice de la Chambre a scindé le projet de loi en deux projets de loi séparés, le premier uniquement avec les dispositions réglant une matière visée à l'article 77 de la Constitution et le second uniquement avec les dispositions réglant une matière visée à l'article 78 de la Constitution. La Chambre a approuvé les deux projets de loi le 20 octobre 2011 et le délai pour l'exercice du droit d'évocation concernant la deuxième partie a expiré le 14 novembre 2011. La première partie est actuellement à l'examen au sein de la Commission de la Justice du Sénat.

2) Il n'y a en principe pas de perte pour l'État belge étant donné que la coopération en matière de confiscation est déjà rendue possible sur la base d'une convention du Conseil de l'Europe – la Convention du 8 novembre 1990 relative au blanchiment, au dépistage, à la saisie et à la confiscation des produits du crime, modifiée par la Convention européenne du 16 mai 2005 relative au blanchiment, au dépistage, à la saisie et à la confiscation des produits du crime et au financement du terrorisme, ratifiée par la Belgique le 17 septembre 2009.

Cette convention a été mise en œuvre en droit belge par la loi du 20 mai 1997 sur la coopération internationale en ce qui concerne l’exécution de saisies et de confiscations. Cette loi a été modifiée par la loi du 20 juillet 2006 portant des dispositions diverses pour permettre le partage des avoirs entre l'État requérant et l'État requis (article 8 de la loi de 1997).

L'apport de la décision-cadre consiste à améliorer le cadre juridique existant en y appliquant le principe de reconnaissance mutuelle, propre à la coopération entre les États membres de l'Union européenne.

Ni le Service public fédéral (SPF) Justice ni l'Organe central pour la saisie et la confiscation ne disposent de données statistiques à cet égard pour procéder à une estimation fiable.

3) et 4) En tant que peine accessoire, la confiscation doit toujours être prononcée en matière de crime ou de délit. La confiscation en matière de blanchiment (article 505 du Code pénal) est également une sanction obligatoire qui doit d'office être prononcée par le juge répressif, sauf en cas de sursis à l'exécution sur la base de la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation. Il en va de même pour la confiscation légalement obligatoire du patrimoine dont dispose une organisation criminelle (article 43quater, paragraphe 4, du Code pénal).

Ce caractère obligatoire pour le juge ne s’étend toutefois pas à la confiscation des avantages patrimoniaux ni à la confiscation élargie prévues aux articles 43bis et quater du Code pénal, qui peuvent toujours être prononcées par lui. Conformément à l'article 151(1) du Code judiciaire, mon office ne peut pas donner d'injonctions aux juges en ce qui concerne la confiscation facultative d'avantages patrimoniaux illégaux ou éventuellement la confiscation élargie. Mon office définit toutefois les lignes directrices de la politique de poursuites du ministère public. En outre, il y a des limites aux possibilités de confiscation. La confiscation ne peut pas porter atteinte aux droits des tiers de bonne foi (voir notamment l'article 12.8 de la Convention des Nations Unies du 15 novembre 2000 contre le crime organisé transnational) et le principe de proportionnalité doit être respecté.

Une fois imposée, la peine doit être exécutée de manière effective et cohérente. La confiscation participe à la fois à la fonction dissuasive et rétributive de la peine.

5) Ni le SPF Justice ni l'Organe central pour la saisie et la confiscation ne disposent de données statistiques à cet égard.

Conformément à l’article 3, paragraphe 3, 8° de la loi du 26 mars 2003, l’Organe central de saisie et de confiscation fournit seulement une assistance dans le cadre de l'entraide judiciaire internationale, telle que l’émission d’avis juridiques à l’attention des autorités judiciaires.

Il en est de même pour le SPF Justice. S’agissant d’une matière largement 'judiciarisée' au moins dans le cadre des relations intra-Union européenne, le rôle du ministre de la Justice est donc limité.

1) Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechtelijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) beoogt de omzetting van onder meer het kaderbesluit 2006/783/JBZ van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie. De Kamercommissie Justitie heeft op 4 oktober 2011 het wetsontwerp opgesplitst in twee afzonderlijke wetsontwerpen, het eerste met enkel bepalingen tot regeling van een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en het tweede met alleen bepalingen tot regeling van een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. De Kamer heeft beide wetsontwerpen goedgekeurd op 20 oktober 2011 en de termijn voor het uitoefenen van het evocatierecht betreffende het tweede deel is verstreken op 14 november 2011. Het eerste deel wordt momenteel behandeld binnen de Senaatscommissie Justitie.

2) Er is in beginsel geen verlies voor de Belgische staat aangezien de samenwerking inzake confiscaties reeds mogelijk is gemaakt op grond van een overeenkomst van de Raad van Europa – de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van 8 november 1990, gewijzigd bij de Europese Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme van 16 mei 2005, die door België is bekrachtigd op 17 september 2009.

Deze overeenkomst is ten uitvoer gelegd in het Belgische recht door de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen. Deze wet werd gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen teneinde de vermogensbestanddelen te kunnen verdelen tussen de verzoekende Staat en de aangezochte Staat (artikel 8 van de wet van 1997).

De bijdrage van het kaderbesluit bestaat erin het bestaande juridisch kader te verbeteren door het beginsel van wederzijdse erkenning, dat eigen is aan de samenwerking tussen lidstaten van de Europese Unie, daarop toe te passen.

Noch de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie, noch het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring beschikken ter zake over statistische gegevens om een betrouwbare raming op te maken.

3) en 4) Als bijkomende straf moet de verbeurdverklaring steeds worden uitgesproken bij misdrijven of opzettelijke inbreuken. De verbeurdverklaring inzake witwassen (art. 505 Sw.) is eveneens een verplichte sanctie, die ambtshalve door de strafrechter moet worden uitgesproken, behoudens uitstel van de tenuitvoerlegging op basis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. Hetzelfde geldt voor de wettelijk verplichte verbeurdverklaring van het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie (artikel 43quater, paragraaf 4 Sw.).

De rechter is echter niet ertoe verplicht de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen en de verruimde verbeurdverklaring zoals bepaald in de artikelen 43bis en quater van het Strafwetboek uit te spreken, maar hij kan die wel steeds uitspreken. Conform artikel 151(1) G.W. kan mijn ambt geen injuncties geven aan rechters wat de facultatieve verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen of eventueel de verruimde verbeurdverklaring betreft. Mijn ambt legt evenwel de richtlijnen van het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie vast. Verder zijn er grenzen aan de mogelijkheden tot verbeurdverklaring. De verbeurdverklaring mag geen afbreuk doen aan de rechten van bonafide derden (zie o.m. art. 12.8 VN-Verdrag van 15 november 2000 tegen de transnationale georganiseerde misdaad) en dient het evenredigheidsbeginsel te respecteren.

Eenmaal opgelegd, dient de straf effectief en coherent worden uitgevoerd. De verbeurdverklaring draagt zowel bij tot de afschrikkende als tot de retributieve functie van de straf.

5) Noch de FOD Justitie, noch het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring beschikken ter zake over statistische gegevens.

Overeenkomstig artikel 3, paragraaf 3, 8°, van de wet van 26 maart 2003 verleent het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring enkel bijstand in het kader van de internationale wederzijdse rechtshulp, zoals het geven van juridisch advies ten behoeve van de gerechtelijke autoriteiten.

Hetzelfde geldt voor de FOD Justitie: aangezien het om een sterk 'gejuridiseerde' aangelegenheid gaat, ten minste in het kader van de relaties binnen de Europese Unie, is de rol van de minister van Justitie dan ook beperkt.