SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session extraordinaire de 2010 Buitengewone zitting 2010
________________
8 octobre 2010 8 oktober 2010
________________
Question écrite n° 5-226 Schriftelijke vraag nr. 5-226

de Guido De Padt (Open Vld)

van Guido De Padt (Open Vld)

au ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
Détention préventive - Mauvaises conditions pour certains détenus - Mesures Voorlopige hechtenis - Slechte omstandigheden voor sommige gedetineerden - Maatregelen 
________________
détention provisoire
régime pénitentiaire
établissement pénitentiaire
statistique officielle
protection de la vie privée
voorlopige hechtenis
strafstelsel
strafgevangenis
officiële statistiek
eerbiediging van het privé-leven
________ ________
8/10/2010Verzending vraag
29/6/2011Antwoord
8/10/2010Verzending vraag
29/6/2011Antwoord
________ ________
Question n° 5-226 du 8 octobre 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-226 d.d. 8 oktober 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

L'Ordre néerlandophone des avocats du Barreau de Bruxelles dénonce l'abus de la détention préventive. Selon l'Ordre, les conditions dans lesquelles les prévenus sont maintenus en détention préventive dans les prisons bruxelloises sont inadmissibles et incompatibles avec la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l’administration des établissements pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus. L'Ordre rappelle qu'une personne en détention préventive bénéficie encore de la présomption d'innocence, et doit, d'après l'ordre, être traitée en conséquence.

L'Ordre des Avocats suggère d'héberger les personnes en détention préventive dans des établissements distincts de façon à les distinguer des condamnés en prison. Dans ces établissements, ils pourraient, autant que possible, poursuivre une existence normale.

L'Ordre dénonce aussi la médiatisation excessive de nombreuses personnes en détention préventive. Il estime que la loi susmentionnée devrait interdire de divulguer l'identité des personnes. Tout au plus pourrait-on utiliser leurs initiales. On peut ainsi éviter qu'un innocent, sans la moindre forme de procès, ne soit stigmatisé et proclamé coupable pour le restant de ses jours ("Advocaten klagen misbruik voorlopige hechtenis aan", De Morgen, 27 septembre 2010, p.7).

Je souhaiterais une réponse aux questions suivantes :

1) Le ministre dispose-t-il du nombre de personnes en détention préventive pour 2007, 2008, 2009 et le premier semestre de 2010 ? Peut-il, pour chacune de ces années, indiquer pour combien d'entre elles le dossier a été classé sans suite et combien ont été acquittées ?

2) À combien de dommages et intérêts l'État belge a-t-il été condamné durant ces mêmes années pour privation indue de liberté, et quel était le nombre de personnes en cause ?

3) Le ministre admet-il que les conditions dans lesquelles les prévenus sont maintenus en détention préventive dans les prisons sont inadmissibles et incompatibles avec la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l’administration des établissements pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus ? Peut-il motiver sa réponse ?

4) Le ministre voit-il un intérêt à la proposition d'héberger les personnes en détention préventive dans des établissements distincts ? Dans la négative, pourquoi pas ?

5) Reconnaît-il que la loi devrait interdire de divulguer l'identité des personnes et que les médias ne devraient tout au plus utiliser que les initiales ? Dans la négative, pourquoi pas ?

 

De Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel (NOAB) klaagt het misbruik van de voorlopige hechtenis aan. Volgens de orde zijn de omstandigheden waarin beklaagden in de Brusselse gevangenissen in voorlopige hechtenis zitten onaanvaardbaar en in strijd met de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. De Orde herinnert eraan dat mensen in voorlopige hechtenis nog steeds het vermoeden van onschuld genieten. Ze moeten volgens de Orde dan ook op die manier worden behandeld.

De Orde van Advocaten stelt voor om personen in voorlopige hechtenis onder te brengen in aparte tehuizen. Op die manier worden ze gescheiden van de veroordeelden in de gevangenissen. In die tehuizen zouden ze hun leven in de mate van het mogelijke op een normale manier kunnen voortzetten.

De Orde klaagt ook aan dat heel wat beklaagden in voorlopige hechtenis een pak media-aandacht krijgen. Ze zijn van mening dat bovenvermelde wet zou moeten verbieden dat de identiteit van de personen bekend wordt gemaakt. Hooguit kunnen initialen worden gebruikt. Op die manier kan worden vermeden dat onschuldige mensen, zonder enige vorm van proces, voor de rest van hun leven gestigmatiseerd en schuldig verklaard worden ("Advocaten klagen misbruik voorlopige hechtenis aan", De Morgen, 27 september 2010, blz. 7).

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Heeft de minister cijfers over het aantal personen in voorlopige hechtenis voor 2007, 2008, 2009 en de eerste helft van 2010? Kan hij voor ieder jaar meedelen voor hoeveel personen het dossier na de invrijheidstelling werd geseponeerd en hoeveel personen werden vrijgesproken?

2) Tot hoeveel schadevergoeding werd de Belgische Staat in dezelfde jaren veroordeeld wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en op hoeveel personen had ze betrekking?

3) Erkent de minister dat de omstandigheden waarin beklaagden in voorlopige hechtenis in de gevangenissen zitten onaanvaardbaar zijn en in strijd met de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden? Kan hij zijn antwoord motiveren?

4) Ziet de minister heil in het voorstel om personen in voorlopige hechtenis onder te brengen in aparte tehuizen? Zo neen, waarom niet?

5) Onderschrijft hij dat de wet zou moeten verbieden dat de identiteit van de personen bekend wordt gemaakt en dat in de media hooguit initialen kunnen worden gebruikt? Zo neen, waarom niet?

 
Réponse reçue le 29 juin 2011 : Antwoord ontvangen op 29 juni 2011 :

1) Vous trouverez les données chiffrées concernant le nombre de personnes en détention préventive en 2007, 2008, 2009 et 2010 dans la publication "Justice en chiffres 2010", accessible à tous.

Pour être complet, je vous informe qu'en 2007, 2008 et 2009 respectivement, 11 916, 12 042 et 12 240 personnes ont été placées en détention préventive. Au 1er mars 2010, 3 712 personnes étaient en détention préventive.

La direction générale des Établissements pénitentiaires ne dispose d'aucune donnée chiffrée en matière d'acquittement. Un classement sans suite n'est pas possible dans la mesure où la détention préventive suppose toujours une instruction judiciaire.

2) Au cours de la période concernée, l'État belge n'a fait l'objet d'aucune condamnation pour détention illégale (article 5 de la CEDH). Toutefois, certaines procédures judiciaires sont encore pendantes.

3) J'admets qu'il existe un problème de surpopulation. Il se fait surtout sentir dans les maisons d'arrêt, avec tous les désagréments y afférents. De plus, un certain nombre d'anciennes prisons sont en cours de remplacement. Les dispositions de la loi de principes qui sont déjà entrées en vigueur sont toutefois appliquées. Ainsi, conformément à la loi de principes, les prévenus sont séparés des condamnés. Il convient en outre de souligner que les possibilités de visite des inculpés sont plus grandes que celles des condamnés. De plus, ils ont droit à une visite quotidienne.

4) Le principe de la séparation des inculpés et des condamnés n'est pas remis en cause et est appliqué de manière systématique sur le terrain. En tant que ministre de la Justice, j'attache toutefois plus d'importance aux conditions humaines dans lesquelles les détenus sont incarcérés plutôt qu'à l'application pointue du principe précité.

5) Tant l'information que l'instruction sont secrètes. L'article 28quinquies, § 3, et l'article 57, § 3, du Code d'instruction criminelle précisent respectivement que le procureur du Roi peut communiquer des informations dés lors que l'intérêt public l'exige. Dans la mesure du possible, l'identité des personnes impliquées dans le dossier n'est pas communiquée. La communication d'informations à la presse par les autorités judiciaires et les services de police dans la phase de l'enquête préparatoire fait d'ailleurs l'objet d'une circulaire commune de mon office et du Collège des procureurs généraux datée du 30 avril 1999. Dès lors, compte tenu de ce qui précède, je ne vois pour l'instant aucune raison de modifier la loi. En outre, une interdiction de communiquer l'identité n'a, selon moi, pas sa place dans la loi de principes du 12 janvier 2005.

1) De cijfergegevens betreffende het aantal personen in voorlopige hechtenis in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 vindt u terug in de publicatie “Justitie in cijfers 2010” die voor iedereen toegankelijk is.

Voor de volledigheid deel ik u mee dat in de jaren 2007, 2008 en 2009 er respectievelijk 11 916, 12 042 en 12 240 personen in voorlopige hechtenis zaten. Op 1 maart 2010 bevonden er zich 3 712 personen in voorlopige hechtenis.

Het Directoraat- generaal Penitentiaire Inrichtingen beschikt niet over enige cijfergegevens inzake vrijspraak. Een seponering is niet mogelijk aangezien de voorlopige hechtenis steeds een gerechtelijk onderzoek veronderstelt.

2) In de betrokken periode waren er geen veroordelingen van de Belgische Staat voor onwettige hechtenis (artikel 5 EVRM). Er zijn momenteel wel nog een aantal gerechtelijke procedures hangende.

3) Ik erken dat er een probleem van overbevolking is. Dit laat zich het sterkst voelen in de arresthuizen, met alle ongemakken van dien. Daarnaast zijn er ook een aantal oude gevangenissen aan vervanging toe. De bepalingen van de Basiswet die reeds in werking getreden zijn, worden echter wel toegepast. Zo worden, conform de Basiswet, de beklaagden gescheiden gehouden van veroordeelden. Verder dient er op gewezen te worden dat de bezoekmogelijkheden van verdachten ruimer zijn dan die van veroordeelden. Zij hebben bovendien recht op dagelijks bezoek.

4) Het principe van scheiding van verdachten en veroordeelden staat niet ter discussie en wordt op het terrein consequent toegepast. Als minister van Justitie hecht ik echter meer belang aan de menswaardige omstandigheden waarin gedetineerden worden opgesloten dan aan de doorgedreven toepassing van voormeld principe.

5) Zowel het opsporingsonderzoek als het gerechtelijk onderzoek zijn geheim. Artikel 28quinquies, §3 respectievelijk artikel 57, §3 Sv. bepalen dat de procureur des Konings gegevens kan verstrekken indien het openbaar belang dit vereist. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het onderzoek betrokken personen niet vrijgegeven. Informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek maakt trouwens het voorwerp uit van een gemeenschappelijke omzendbrief van 30 april 1999 van mijn ambt en van het College van procureurs- generaal. Gelet op het voorgaande zie ik dan ook op dit moment geen reden om de wetgeving te wijzigen. Een verbod tot het meedelen van de identiteit hoort mijns inziens daarenboven niet thuis in de basiswet van 12 januari 2005.